Hoge Raad, 29-06-2010, BL7709, 08/04413
Hoge Raad, 29-06-2010, BL7709, 08/04413
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 29 juni 2010
- Datum publicatie
- 29 juni 2010
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BL7709
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL7709
- Zaaknummer
- 08/04413
Inhoudsindicatie
Overleggen van stukken van overtuiging, art. 414.1 Sv. Na dupliek legt verdachte stukken over. Het Hof neemt deze in ontvangst maar geeft te kennen er bij de beraadslaging geen acht op te zullen slaan. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR NJ 2000, 214 m.b.t. de bevoegdheid stukken te overleggen. De rechter in hoger beroep zal een afwijzende beslissing op een dergelijk verzoek dienen te motiveren a.d.h.v. de in dat arrest genoemde maatstaf, te weten of aan de eisen van een goede procesorde is voldaan, waarbij mede betekenis toekomt aan het soort (be- of ontlastende) stukken en, indien het om belastende stukken gaat, aan de (al dan niet complexe) aard van de te berechten zaak en het stadium waarin de procedure zich bevindt. Indien de rechter het verzoek toewijst, zal hij de overgelegde stukken bij zijn beraadslaging dienen te betrekken. Het Hof heeft i.c., nadat het de overlegging van de stukken had toegestaan, geoordeeld dat het bij de beraadslaging geen acht zal slaan op hun inhoud. Dat leidt tot nietigheid van het ottz. in h.b. en de n.a.v. daarvan gegeven uitspraak. De HR merkt op dat indien in een geval als i.c. tijdens de beraadslaging blijkt dat de overgelegde stukken verweren bevatten, de verwerping van die verweren geen motivering behoeft, aangezien die verweren niet ttz. zijn voorgedragen (vgl. HR NJ 2006, 82). Hetzelfde geldt voor uossen en verzoeken die in dergelijke stukken mochten zijn vervat. Indien de rechter daartoe aanleiding vindt, zal hij op de voet van art. 346 Sv kunnen bevelen dat het ottz. wordt hervat. Conclusie AG: anders.
Uitspraak
29 juni 2010
Strafkamer
Nr. 08/04413
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 oktober 2008, nummer 02/000106-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rijnmond, locatie De IJssel" te Krimpen aan den IJssel.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Bij de Hoge Raad is een geschrift van de verdachte ingekomen. Omdat volgens art. 437, tweede lid, Sv uitsluitend een raadsman namens de verdachte middelen van cassatie kan indienen, kan de Hoge Raad dit geschrift niet beschouwen als een schriftuur houdende middelen van cassatie.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt over 's Hofs beslissing geen acht te slaan op de ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte overgelegde stukken.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in:
"Na hervatting van het onderzoek maken de advocaat-generaal en de raadsman gebruik van de hun geboden gelegenheid tot repliek en dupliek.
De verdachte deelt mede nog een aantal stukken aan het gerechtshof over te willen leggen, inhoudende een aantal bewijsverweren.
De voorzitter deelt mede dat het hof bij de beraadslaging geen acht zal slaan op de inhoud van stukken die in dit stadium van de behandeling aan het hof worden overgelegd. De voorzitter merkt in dat verband bovendien nog op dat de verdachte ruimschoots in de gelegenheid is geweest zijn verdediging te voeren en daartoe alles aan te dragen wat hij noodzakelijk heeft geacht.
De raadsman deelt mede begrip te hebben voor het standpunt van het hof.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De verdachte legt zijn stukken aan het gerechtshof over.
De verdachte deelt desgevraagd door de voorzitter mede bij de uitspraak in zijn zaak aanwezig te willen zijn.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten (...)."
2.3. Ingevolge art. 414, eerste lid tweede volzin, Sv zijn de advocaat-generaal bij het hof en de verdachte bevoegd voor of bij de behandeling van een zaak in hoger beroep nieuwe bescheiden of stukken van overtuiging over te leggen. De uitoefening van die bevoegdheid is evenwel onderworpen aan de eisen die voortvloeien uit de beginselen van een behoorlijke procesorde. Een algemene regel daaromtrent valt niet te geven. Van geval tot geval zal dus moeten worden beoordeeld of aan die eisen is voldaan, waarbij mede betekenis toekomt aan de (belastende dan wel ontlastende) aard van de over te leggen bescheiden of stukken en, indien het gaat om belastende bescheiden of stukken, aan de (al dan niet complexe) aard van de te berechten zaak en het stadium waarin de procedure zich bevindt (vgl. HR 16 november 1999, NJ 2000, 214).
2.4. Ingeval bij de behandeling van een zaak in hoger beroep door de advocaat-generaal dan wel door de verdachte het verzoek wordt gedaan om nadere bescheiden of stukken van overtuiging over te leggen, zal de rechter een afwijzende beslissing op een dergelijk verzoek dienen te motiveren aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf. Indien de rechter het verzoek toewijst, zal hij de overgelegde stukken bij zijn beraadslaging dienen te betrekken.
2.5. Het Hof heeft dat laatste miskend. Het heeft immers, nadat het de overlegging van de stukken had toegestaan, geoordeeld dat het bij de beraadslaging geen acht zal slaan op hun inhoud. Dat leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak. Het middel is gegrond.
2.6. Opmerking verdient dat indien in een geval als het onderhavige tijdens de beraadslaging blijkt dat de overgelegde stukken verweren bevatten, de rechter niet gehouden is daarop een beslissing te geven indien en voor zover die verweren niet uitdrukkelijk ter terechtzitting zijn voorgedragen (vgl. HR 8 november 2005, NJ 2006, 82). Hetzelfde geldt voor uitdrukkelijk onderbouwde standpunten en verzoeken die in dergelijke stukken mochten zijn vervat. Indien de rechter evenwel daartoe in de inhoud van de overgelegde stukken aanleiding vindt, zal hij op de voet van art. 346 Sv kunnen bevelen dat het onderzoek op de terechtzitting wordt hervat.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, H.A.G. Splinter-van Kan, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 29 juni 2010.