Home

Hoge Raad, 11-05-2010, BL7812, 09/02478

Hoge Raad, 11-05-2010, BL7812, 09/02478

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 mei 2010
Datum publicatie
12 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BL7812
Formele relaties
Zaaknummer
09/02478
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 351

Inhoudsindicatie

HR leest een kennelijke misslag in de strafmotivering verbeterd.

Uitspraak

11 mei 2010

Strafkamer

nr. 09/02478

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 19 juni 2008, nummer 21/001967-07, in de strafzaak tegen:

[Verdachte 1], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden, locatie Scheveningen" te 's-Gravenhage.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest doch uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering van die straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel behelst de klacht dat de strafmotivering onbegrijpelijk is nu het Hof, anders dan het heeft overwogen, een gevangenisstraf heeft opgelegd die uitstijgt boven de door de Rechtbank opgelegde straf.

2.2. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren. De strafmotivering houdt voor zover hier van belang het volgende in:

"Het hof acht voorts de rol van verdachte in deze vrijheidsbeneming gelijkwaardig aan die van zijn medeverdachten [verdachte 2 en 3] en is daarom van oordeel dat zij allen tot eenzelfde straf dienen te worden veroordeeld.

Gelet op de aard en de ernst van de zaak, mede met het oog op een juiste normhandhaving en vanuit generaal preventief oogpunt, komt voor afdoening van deze zaak geen andere straf in aanmerking dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur.

Met de rechtbank is het hof van oordeel, dat de door de officier van justitie en de advocaat-generaal geëiste straf te licht is. Het hof zal echter een enigszins lichtere straf opleggen dan de rechtbank deed."

2.3. In aanmerking genomen dat het Hof de verdachte heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, terwijl de Rechtbank een gevangenisstraf van vier jaren had opgelegd, is 's Hofs overweging voorzover inhoudende "Met de rechtbank is het hof van oordeel, dat de door de officier van justitie en de advocaat-generaal geëiste straf te licht is. Het hof zal echter een enigszins lichtere straf opleggen dan de rechtbank deed", niet zonder meer begrijpelijk. Het is de Hoge Raad evenwel ambtshalve bekend dat het Hof in de eveneens in cassatie aanhangige zaken tegen de medeverdachten [verdachte 2 en 3], die door de Rechtbank waren veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren en waarin op dezelfde dag als in de onderhavige zaak arrest is gewezen, een gelijkluidende overweging in de strafmotivering heeft opgenomen. Op grond hiervan neemt de Hoge Raad aan dat het Hof de hiervoor genoemde overweging tengevolge van een kennelijke misslag in het bestreden arrest heeft opgenomen. De Hoge Raad leest het arrest met verbetering van die misslag. Aan het middel komt daardoor de feitelijke grondslag te ontvallen.

3. Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren.

5. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

vermindert deze in die zin dat deze vier jaren en zes maanden beloopt;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 11 mei 2010.