Home

Hoge Raad, 07-05-2010, BM3288, 09/00274

Hoge Raad, 07-05-2010, BM3288, 09/00274

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 mei 2010
Datum publicatie
7 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BM3288
Formele relaties
Zaaknummer
09/00274

Inhoudsindicatie

Art. 53 AOW; art. 76 Zfw; art. 8:88 Awb.

Cassatieberoep staat niet open tegen een uitspraak van de CRvB over een besluit op grond van de Zfw en over vergoeding van proceskosten.

Cassatieberoep tegen een uitspraak van de CRvB op een verzoek tot herziening in een AOW-zaak. Toetsingskader bij beoordeling van een dergelijke uitspraak.

Verzoek tot schadevergoeding wegens (gestelde) overschrijding van de redelijke termijn afgewezen.

Uitspraak

Nr. 09/00274

7 mei 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, Spanje (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 januari 2009, nrs. 08/2845 AOW en 08/2846 AOW, betreffende het verzoek tot herziening van diens uitspraken van 27 januari 2006, nrs. 02/2895 AOW en 05/6118 AOW, van 17 november 2006, nr. 06/2164 AOW, en van 31 december 2007, nrs. 07/871 AOW en 07/872 AOW.

1. De uitspraak op het verzoek tot herziening

De Centrale Raad heeft het verzoek tot herziening afgewezen en belanghebbende daarbij veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak van de Centrale Raad (hierna: de herzieningsuitspraak) is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft voorts - binnen de cassatietermijn - een geschrift ingediend dat de Hoge Raad aanmerkt als een aanvulling op het beroepschrift in cassatie.

De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank heeft een verweerschrift ingediend. Nu dit geschrift bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.

Belanghebbende heeft vervolgens nog een aantal geschriften ingediend, waarin hij ingaat op de inhoud van de zaak. Nu de wet daartoe niet de mogelijkheid biedt, slaat de Hoge Raad op deze stukken geen acht.

Belanghebbende heeft schadevergoeding verzocht, omdat naar zijn oordeel sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

3.1. Op grond van artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie neemt de Hoge Raad enkel kennis van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de administratieve rechter voor zover dit bij wet is bepaald.

3.2. Het betreft hier een geschil over de toepassing van de Algemene Ouderdomswet (hierna: de AOW) en de destijds geldende Ziekenfondswet (hierna: de Zfw). Tevens is het beroep in cassatie gericht tegen de beslissing van de Centrale Raad om belanghebbende op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te veroordelen in de proceskosten.

3.3. Voor zover het beroep in cassatie betrekking heeft op een besluit dat is genomen op grond van de Zfw en op de veroordeling in de proceskosten, moet het niet-ontvankelijk worden verklaard. Noch de Zfw of de Awb, noch enige andere wettelijke regeling kent de mogelijkheid van beroep in cassatie tegen uitspraken van de Centrale Raad met betrekking tot besluiten die zijn gebaseerd op de Zfw, respectievelijk met betrekking tot een veroordeling in de proceskosten.

3.4.1. Voor zover het beroep in cassatie betrekking heeft op besluiten die zijn genomen op grond van de AOW heeft het volgende te gelden.

3.4.2. Voor zover een uitspraak van de Centrale Raad betrekking heeft op een besluit dat is gebaseerd op de AOW, staat daartegen op grond van artikel 53, lid 1, van de AOW beroep in cassatie open.

3.4.3. Voor zover een uitspraak van de Centrale Raad betrekking heeft op een besluit dat is gebaseerd op de AOW, staat eveneens beroep in cassatie open tegen de uitspraak van de Centrale Raad op een verzoek tot herziening van die - oorspronkelijke - uitspraak. De tekst van artikel 53, lid 1, van de AOW, geeft immers geen aanleiding de mogelijkheid van beroep in cassatie te beperken tot bepaalde uitspraken, met dien verstande dat ook vernietiging van de uitspraak op het verzoek tot herziening slechts kan plaatsvinden indien de Centrale Raad in die uitspraak één of meer van de in artikel 53, lid 1, van de AOW bedoelde artikelen of daarop berustende bepalingen heeft geschonden of verkeerd heeft toegepast.

3.4.4. Het hiervoor in 3.4.3 overwogene brengt mee dat het beroep in cassatie ontvankelijk is voor zover het zich richt tegen onderdelen van de herzieningsuitspraak die betrekking hebben op besluiten die zijn gebaseerd op de AOW.

4. Beoordeling van de klachten

4.1. Uit hetgeen hiervoor in 3.4.3 is overwogen, volgt dat een uitspraak van de Centrale Raad op een verzoek tot herziening slechts door de Hoge Raad kan worden vernietigd indien de Centrale Raad één of meer van de in artikel 53, lid 1, van de AOW bedoelde artikelen of bepalingen heeft geschonden of verkeerd heeft toegepast.

4.2. In het onderhavige geval heeft de Centrale Raad de verzoeken tot herziening afgewezen omdat namens belanghebbende niet enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb naar voren is gebracht. De Centrale Raad heeft daarbij geen uitleg of toepassing gegeven en ook niet behoeven te geven aan één of meer van de in artikel 53, lid 1, van de AOW bedoelde artikelen en bepalingen. De klachten falen derhalve.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Schadevergoeding

Belanghebbendes verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn moet worden afgewezen, reeds omdat de redelijke termijn sedert de indiening van het beroep in cassatie op 23 januari 2009 niet is overschreden (vgl. EHRM 21 maart 2000, Guichon tegen Frankrijk, no. 40491/98).

7. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op een besluit dat is genomen op grond van de Zfw en op de veroordeling van belanghebbende in de proceskosten,

verklaart het beroep in cassatie voor het overige ongegrond, en

wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2010.