Home

Hoge Raad, 21-09-2010, BM9141, 09/00171

Hoge Raad, 21-09-2010, BM9141, 09/00171

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 september 2010
Datum publicatie
21 september 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BM9141
Formele relaties
Zaaknummer
09/00171

Inhoudsindicatie

Beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter i.d.z.v. art. 6.1 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzigingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verdachte dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Daarvan is geen sprake als een rechter getuige mededeelt te denken dat hij liegt en aldus de verdenking van meindeed bestaat. Vzv. Het middel is gericht tegen de wrakingsbeslissing: n-o o.g.v. art. 515.5 Sv.

Uitspraak

21 september 2010

Strafkamer

nr. 09/00171

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 oktober 2008, nummer 20/003278-07, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2. Beoordeling van het middel

2.1. Het middel klaagt in de kern dat het wrakingsverzoek door het Hof ten onrechte althans ontoereikend gemotiveerd is afgewezen.

2.2. Aangezien ingevolge art. 515, vijfde lid, Sv tegen een beslissing op een verzoek tot wraking geen rechtsmiddel openstaat, is het cassatieberoep in zoverre niet-ontvankelijk.

2.3. Voorts behelst het middel nog de klacht dat de verdachte in hoger beroep is veroordeeld door een gerecht dat niet voldeed aan het vereiste van een "impartial tribunal" in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM, nu ter terechtzitting in hoger beroep door de voorzitter van het Hof aan de getuige [getuige] is medegedeeld: "Wij denken dat u liegt".

2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2008 houdt, voor zover voor de beoordeling van deze klacht van belang, het volgende in:

"Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter de getuige het volgende mede.

Wij denken dat u liegt. Er lijken namelijk discrepanties te bestaan tussen hetgeen u nu verklaart en hetgeen uit het dossier blijkt. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 28 augustus 2007 verklaard dat u bij [A] BV in dienst bent gekomen omdat hij weer wilde beginnen met de autohandel en voorts dat u als uitvoerder werkte. Verdachte heeft toen niet verklaard dat u zou hebben geklust in zijn woning. Ook uw eerdere verklaring bij de politie hield heel iets anders in.

De voorzitter deelt vervolgens mede dat de getuige verdacht wordt zich te hebben schuldig gemaakt aan het misdrijf van meineed en dat het hof dienaangaande onderzoek beveelt. Door de griffier wordt dadelijk proces-verbaal verdenking meineed opgemaakt, bevattende - voor zover van belang - de verklaring van de getuige."

2.5. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

2.6. De enkele omstandigheid dat de voorzitter van het Hof ter terechtzitting tegen de getuige [getuige] heeft gezegd: "Wij denken dat u liegt" levert niet een zwaarwegende aanwijzing op als hiervoor bedoeld, mede in aanmerking genomen dat de voorzitter na de gewraakte opmerking, kort gezegd, heeft medegedeeld dat en waarom de getuige [getuige] ervan werd verdacht zich te hebben schuldig gemaakt aan het misdrijf van meineed. Van schending van eerdergenoemde verdragsbepaling is dus geen sprake.

2.7. Het middel faalt.

3. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep voor zover het zich richt tegen de beslissing op het wrakingsverzoek;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 21 september 2010.