Home

Hoge Raad, 13-08-2010, BN3855, 09/02017

Hoge Raad, 13-08-2010, BN3855, 09/02017

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 augustus 2010
Datum publicatie
13 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BN3855
Formele relaties
Zaaknummer
09/02017

Inhoudsindicatie

Art. 27m AWR. Incidenteel hoger beroep met betrekking tot een boetebeschikking mogelijk, hoewel het (principale) hoger beroep van belanghebbende uitsluitend betrekking had op de naheffingsaanslag.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden

Derde Kamer

Nr. 09/02017

13 augustus 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 maart 2009, nr. 08/00041, betreffende een aan X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de BPM opgelegd, alsmede een boete. De naheffingsaanslag en de boete zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur verminderd.

De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 07/1577 BPM) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag verder verminderd alsmede de boete verminderd tot nihil.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

Belanghebbende heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Nadien heeft zij naar aanleiding van het beroep in cassatie van de Staatssecretaris nog een verweerschrift ingediend. Nu dat geschrift bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad daarop geen acht.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Staatssecretaris heeft het incidentele beroep beantwoord.

Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.

3. Uitgangspunten in cassatie

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft bij de Rechtbank beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslag in de BPM en de boetebeschikking. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd en de boete verminderd tot nihil.

3.1.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarin tevens incidenteel hoger beroep ingesteld waarbij hij grieven heeft gericht tegen de beslissing van de Rechtbank inzake de boete.

3.2.1. Het Hof heeft het door belanghebbende ingestelde hoger beroep ongegrond bevonden. Tegen die beslissing is het door belanghebbende ingestelde incidentele beroep in cassatie gericht.

3.2.2. Het Hof heeft het door de Inspecteur ingestelde incidentele hoger beroep eveneens ongegrond bevonden. Het Hof heeft in dat verband overwogen dat het incidentele hoger beroep betrekking heeft op een ander onderdeel van de uitspraak van de Rechtbank dan waartegen belanghebbende in hoger beroep bij het Hof was opgekomen. Naar het oordeel van het Hof had de Inspecteur principaal hoger beroep moeten instellen. Tegen dit oordeel is het in het principale beroep in cassatie van de Staatssecretaris voorgestelde middel gericht.

4. Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel

4.1. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 4 juni 2010, nr. 09/01362, LJN BL7972, V-N 2010/26.8, heeft geoordeeld, geeft de tekst van artikel 27m, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) geen aanleiding tot de veronderstelling dat degene die incidenteel hoger beroep instelt niet eenzelfde vrijheid zou hebben als degene die hoger beroep instelt. Indien de uitspraak van de rechtbank betrekking heeft op meer dan één besluit van de inspecteur, laat artikel 27h, lid 1, van de AWR de partij die hoger beroep instelt de vrijheid om dit rechtsmiddel te richten tegen de uitspraak van de rechtbank als geheel dan wel tegen een beslissing van de rechtbank met betrekking tot één of enkele van die besluiten. Bij zijn keuze welke beslissing(en) van de rechtbank in het incidentele hoger beroep worden betrokken, behoeft de indiener van dit beroep zich derhalve niet te beperken tot de beslissing(en) over het besluit waarop het principale hoger beroep betrekking heeft.

4.2. 's Hofs hiervoor in 3.2 weergegeven - andersluidende - oordeel getuigt derhalve van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel slaagt.

5. Boordeling van de in het incidentele beroep aangevoerde klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6. Slotsom

Gelet op het hiervoor in 4 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor de behandeling van het incidentele hoger beroep van de Inspecteur.

7. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

8. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het incidentele beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond,

verklaart het principale beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, voor zover daarbij het incidentele hoger beroep van de Inspecteur ongegrond is verklaard, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw en P.M.F. van Loon in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2010.