Hoge Raad, 12-10-2010, BN4301, 09/00298 B en 09/00299 B
Hoge Raad, 12-10-2010, BN4301, 09/00298 B en 09/00299 B
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 oktober 2010
- Datum publicatie
- 13 oktober 2010
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BN4301
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN4301
- Zaaknummer
- 09/00298 B en 09/00299 B
Inhoudsindicatie
Cassatieberoep tegen 2 beschikkingen. 1. Beklag ex art. 552a Sv. Rechtmatigheid inbeslagneming. 2. Verlof ex art. 552p Sv. Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR NJ 1989, 213. Het oordeel van de Rb dat zij niet mag toetsen of het beslag onrechtmatig is “nu immers de r-c degene is geweest die i.h.k.v. het rechtshulpverzoek reeds een rechtmatigheidstoets heeft aangelegd” is onjuist. Ad 2. Voor zover het middel klaagt dat de Rb ten onrechte heeft geoordeeld dat haar geen toets toekomt omtrent de rechtmatigheid van de inbeslagneming, mist het feitelijke grondslag. Gelet op hetgeen namens de betrokkenen in rk is aangevoerd, is de beslissing van de Rb dat t.a.v. alle inbeslaggenomen stukken verlof kan worden verleend deze ter beschikking van de OvJ te stellen zonder nadere motivering onbegrijpelijk.
Uitspraak
12 oktober 2010
Strafkamer
nr. 09/00298 B en 09/00299 B
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen twee beschikkingen van de Rechtbank te Zutphen, zitting houdende te Groningen, van 31 december 2008, nummers RK 08/540, 08/541 en 08/542, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering respectievelijk het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, in de zaken van:
[Klaagster 1], gevestigd te [vestigingsplaats], en [klaagster 2], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden beschikkingen
1.1. De Rechtbank heeft bij beschikking met nrs. 08/540 en 08/541 ongegrond verklaard het door de betrokkenen op de voet van art. 552a Sv ingediende klaagschrift strekkende tot teruggave respectievelijk vernietiging van de in de beschikking bedoelde (kopieën van) de inbeslaggenomen schriftelijke bescheiden en digitale bestanden.
1.2. Voorts heeft de Rechtbank bij beschikking met nr. 08/542 aan de Rechter-Commissaris verlof verleend als bedoeld in art. 552p Sv om de inbeslaggenomen stukken ter beschikking te stellen van de Officier van Justitie teneinde deze over te dragen aan de Duitse autoriteiten, onder het voorbehoud dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering noodzakelijke gebruik is gemaakt.
1.3. Beide beschikkingen van de Rechtbank zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Tegen de beschikkingen van de Rechtbank is beroep ingesteld door de betrokkenen. Namens hen heeft mr. C.A. Doets, advocaat te Schiphol, in beide zaken bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikkingen en tot zodanige beslissing met betrekking tot de terug- of verwijzing van de zaken als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
3. Waar het in deze zaak om gaat
3.1. Het gaat in deze zaak om een verzoek om rechtshulp van de Duitse justitiële autoriteiten, onder meer ertoe strekkende dat in het kader van een strafzaak stukken van overtuiging in beslag zullen worden genomen onder de betrokkenen en zullen worden overgedragen aan de verzoekende Staat.
3.2. Art. 552p Sv houdt in het eerste lid in dat de rechter-commissaris het verzoek om rechtshulp, na bijvoeging van de processen-verbaal van de door hem afgenomen verhoren en die van zijn verdere verrichtingen, zo spoedig mogelijk doet teruggaan naar de officier van justitie. Ingevolge het tweede lid mogen door de rechter-commissaris inbeslaggenomen stukken van overtuiging en gegevensdragers waarop gegevens zijn opgenomen die zijn vergaard met gebruikmaking van enige strafvorderlijke bevoegdheid, slechts ter beschikking van de officier van justitie worden gesteld voor zover de rechtbank - met inachtneming van het toepasselijke verdrag - daartoe verlof heeft verleend. Op grond van het vierde lid is het bepaalde bij en krachtens de art. 116 tot en met 119, 552a en 552ca tot en met 552e Sv van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het gestelde in het eerste tot en met het derde lid (vgl. HR 13 maart 2002, LJN ZD2927, NJ 2002/580).
3.3. De Rechtbank heeft twee aparte beschikkingen gegeven met betrekking tot 1. het ingediende klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, en 2. het verzochte verlof als bedoeld in art. 552p Sv. Gelet op de samenhang tussen de bestreden beschikkingen en de schriftuur waarin over beide beschikkingen wordt geklaagd, worden beide hieronder gezamenlijk besproken.
4. Beoordeling van het middel in de zaak met nrs. 08/540 en 08/541
4.1. Het middel klaagt onder meer dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat haar geen toets toekomt omtrent de rechtmatigheid van de inbeslagneming.
4.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Door de rechter-commissaris is ter uitvoering van een rechtshulpverzoek beslag gelegd onder klagers. Ten aanzien van het bezwaar van klagers dat het beslag naar hun mening bescheiden betreft die het rechtshulpverzoek overstijgen, waardoor dit beslag onrechtmatig zou zijn, overweegt de rechtbank als volgt. De toets ten aanzien van die bescheiden komt de rechtbank niet toe, nu immers de rechter-commissaris degene is geweest die in het kader van het rechtshulpverzoek reeds een rechtmatigheidstoets heeft aangelegd en vervolgens een selectie heeft gemaakt ten aanzien van de in beslag te nemen bescheiden, waarbij bij de werkwijze van de rechter-commissaris het vertrouwensbeginsel is toegepast. De rechtbank kan dan ook niet anders dan tot het oordeel komen dat het beslag rechtmatig en op goede gronden is gelegd."
4.3. In de inbeslagneming van voorwerpen door een justitiële autoriteit ligt besloten het oordeel van die autoriteit dat de voorwerpen in kwestie vatbaar zijn voor inbeslagneming en dat de inbeslagneming rechtmatig is. Art. 552a Sv voorziet in de mogelijkheid de (rechtmatigheid van de) inbeslagneming te doen toetsen door de rechter (vgl. HR 20 juni 1988, NJ 1989/213). Dit geldt ook als de inbeslagneming is verricht door de rechter-commissaris teneinde te voldoen aan een verzoek tot rechtshulp. Het oordeel van de Rechtbank dat zij niet mag toetsen of het beslag onrechtmatig is "nu immers de rechter-commissaris degene is geweest die in het kader van het rechtshulpverzoek reeds een rechtmatigheidstoets heeft aangelegd" is derhalve onjuist.
4.4. Het middel slaagt.
5. Beoordeling van het middel in de zaak met nr. 08/0542
5.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank een tegen de verlofverlening als bedoeld in art. 552p Sv gericht verweer ten onrechte, althans zonder toereikende motivering heeft verworpen.
5.2.1. Blijkens een aan het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van de Rechtbank gehechte pleitnota is aldaar namens de betrokkenen het volgende aangevoerd, voor zover van belang:
"3. Klagers zijn bereid mee te werken met het onderzoek van de Duitse autoriteiten. Klagers verzetten zich ook niet tegen de inbeslagneming en verstrekking van gegevens die rechtstreeks betrekking hebben op de Duitse strafzaak tegen [A]. Thans is echter, zonder enige selectie, de gehele bedrijfsadministratie integraal in beslag genomen en gekopieerd. Dit voert klagers te ver. De in beslag genomen voorwerpen behelzen bovendien vertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie. Weliswaar is een gedeelte van de bedrijfsadministratie teruggegeven aan klagers, een groot gedeelte is niet geretourneerd. Daarnaast beschikken de Nederlandse autoriteiten nog altijd over een integrale kopie van alle elektronische bestanden van de server van klagers.
4. Klagers menen dat voor de inbeslagneming van de gegevens die geen rechtstreeks verband houden met de Duitse strafzaak tegen [A] geen strafvorderlijk belang bestaat. Deze overige gegevens hebben immers geen enkele relevantie voor het Duitse opsporingsonderzoek, terwijl deze gegevens, dan wel de vertrouwelijkheid daarvan, voor de bedrijfsvoering van klagers van essentieel belang zijn. Klagers verzetten zich dan ook tegen de inbeslagneming en verstrekking van alle gegevens die niet rechtstreeks verband houden met de strafzaak tegen [A].
5. Ik zal dit aan de aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden verder toelichten. (...)
De afwezigheid van strafvorderlijk belang
Bedrijfsactiviteiten klagers
7. Ik zal nu meer specifiek toelichten ten aanzien van welk deel van de in beslag genomen voorwerpen en gegevens een strafvorderlijk belang ontbreekt. Daarbij dient het volgende ter inleiding.
8. De bedrijfsvoering van klagers bestond ten tijde van de inbeslagneming - en overigens nog altijd - niet alleen uit de handel in slib. Door klagers worden ook vele andere afvalstromen verwerkt, zoals bouw- en sloopafval, groenafval, gft-afval. Deze omstandigheid leidt tot de eerste scheiding die met betrekking tot de in beslag genomen bescheiden dient plaats te vinden: alleen gegevens die betrekking hebben op de handel in slib kunnen van belang zijn voor het Duitse strafrechtelijke onderzoek. Niet de overige gegevens, die betrekking hebben op de andere materialen waar klagers zich mee bezig houden. Dat soort andere materialen zijn immers niet door klagers aan [A] geleverd en daarnaast geldt dat het betreffende PFT in Duitsland steeds in slib is aangetroffen, niet in andersoortige materialen.
9. Deze eerste scheiding leidt er reeds toe dat het grootste gedeelte van de in beslag genomen bescheiden dient te worden geretourneerd aan klagers. Van de circa 1000 zogenoemde input klanten, dat wil zeggen klanten die materiaal aan klagers leveren, leveren immers slechts 50 tot 60 klanten (onder meer) slib. De overige klanten leveren nimmer slib. Derhalve dienen naar het oordeel van klagers alle bescheiden die zien op deze overige input klanten aan klagers te worden geretourneerd dan wel, waar het digitale kopieën betreft, te worden vernietigd. Daarbij is nog van belang dat de verschillende afvalstromen en verwerkingsactiviteiten apart worden geadministreerd in verschillende (financiële) administraties. Scheiding is derhalve praktisch gezien goed mogelijk.
10. Daar komt bij dat ten aanzien van de genoemde 50 tot 60 input klanten van klagers die slib leveren, door VROM Inspectie reeds een uitgebreid onderzoek heeft plaatsgevonden met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid van PFT. Door VROM Inspectie is ten aanzien van deze 50 tot 60 klanten nagegaan of het door hen toegepaste productieproces mee kan brengen dat het van deze klanten afkomstige slib de stof PFT bevat.
11. Naar klagers hebben begrepen heeft dit onderzoek geleid tot een rapport, waarin wordt beschreven dat van de 50 tot 60 genoemde input klanten, circa 5 input klanten, gezien hun productieproces, mogelijkerwijs PFT houdend slibmateriaal kunnen hebben geleverd aan klagers. Gedacht moet worden aan een productieproces inzake waterdicht textiel of vuurvaste braadpannen. In beide gevallen zou sprake kunnen zijn van PFT.
12. In wezen heeft er derhalve reeds een verdere selectie plaatsgevonden, zodat geconcludeerd moet worden dat alleen de in beslag genomen gegevens die betrekking hebben op deze circa 5 door VROM Inspectie geselecteerde input cliënten, redelijkerwijze van belang kunnen zijn voor het Duitse opsporingsonderzoek. Alle overige gegevens, derhalve ten aanzien van de overige circa 995 input cliënten, dienen naar het oordeel van klagers te worden geretourneerd dan wel, waar het digitale kopieën betreft, te worden vernietigd.
13. Dan de output klanten, dat wil zeggen de klanten die materiaal van klagers afnemen. Dat zijn er in totaal circa 5000, dus vijf keer zo veel als het aantal input klanten. [A] was één van deze 5000 output klanten.
14. Het onderzoek van de Duitse autoriteiten betreft alleen deze output klant, te weten [A], en niet de overige outputklanten. De inbeslagneming en verstrekking aan de Duitse autoriteiten van gegevens die zien op de overige circa 4999 output klanten kan naar het oordeel van klagers dan ook niet bijdragen aan de waarheidsvinding in het Duitse opsporingsonderzoek. Dat onderzoek ziet immers - voor zover hier relevant - op de bron van het slib zoals aangetroffen bij [A]. Ook voor de inbeslagneming van gegevens ten aanzien van de overige 4999 output klanten ontbreekt derhalve een strafvorderlijk belang.
Periode zoals genoemd in het Duitse rechtshulpverzoek
15. Ter inleiding is daarnaast relevant de tijdsperiode zoals opgenomen in het rechtshulpverzoek van de Duitse autoriteiten. Die periode beperkt zich tot de periode van augustus 2004 tot en met december 2006.
16. Nu de inbeslagname heeft plaatsgevonden op basis van het Duitse rechtshulpverzoek, konden derhalve slechts gegevens die zien op die periode in beslag worden genomen en komen slechts die gegevens thans voor verstrekking aan de Duitse autoriteiten in aanmerking.
17. Alle gegevens en bescheiden die vallen buiten deze periode, dienen aan klagers te worden geretourneerd dan wel, waar het digitale kopieën betreft, te worden vernietigd.
In beslag genomen voorwerpen
18. Ik zal nu, teneinde nog een stapje concreter te worden, nader ingaan op de verschillende in beslag genomen gegevens en bescheiden. Ik zal daarbij zo specifiek mogelijk aangeven welke gegevens en bescheiden niet relevant kunnen zijn voor het Duitse onderzoek naar de bron van het PFT houdend slib bij [A]. Eerst zal ik ingaan op de papieren dossiers, vervolgens op de digitale gegevens.
Papieren dossiers
19. Dossier B-3000-16-3a bevat kennisgevingdocumenten (NL 106013) met betrekking tot het het bedrijf [B], een andere afnemer - anders gezegd: output klant - van klagers. Deze informatie ziet derhalve niet op de levering van slib aan [A] en kan dan ook niet dienen om de bron van het PFT houdend slib bij [A] aan het licht te brengen. Dit dossier dient derhalve aan klagers te worden geretourneerd.
(...)"
5.2.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Door de verdediging is aangevoerd dat een aantal van de ter gelegenheid van de genoemde doorzoekingen in beslag genomen bescheiden, buiten het bestek van het rechtshulpverzoek en de vordering ex artikel 552n van het Wetboek van Strafvordering vallen en niet rechtmatig in beslag genomen zijn.
De rechtbank overweegt terzake met verwijzing naar haar uitspraak d.d. 31 december 2008 onder nummer RK 08/540 en RK 08/541 dat de rechter-commissaris een rechtmatigheidstoets met betrekking tot de doorzoeking heeft aangelegd en dat ook niet is gebleken van omstandigheden die maken dat aan de rechtmatigheid van de doorzoeking moet worden getwijfeld. De rechtbank overweegt daarbij dat de vraag of de inbeslaggenomen administratie integraal ziet op feiten of omstandigheden die voor het Duits strafrechtelijk onderzoek van belang zijn, niet alhier ter volledige toetsing voor ligt, maar deel zal uitmaken van het Duitse opsporingsonderzoek.
Bij de beoordeling van de vordering van de officier van justitie dient onderzocht te worden of het verzoek van de bevoegde autoriteiten is uitgegaan, of het verzoek voor inwilliging vatbaar is, of er sprake is van inbeslagname van stukken van overtuiging, of er sprake is van gekwalificeerde dubbele strafbaarheid en of zich niet een dwingende weigeringsgrond voordoet.
De rechtbank is van oordeel dat de voornoemde vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De vordering van de officier van justitie dient derhalve te worden toegewezen.
De rechtbank overweegt daarbij voorts dat de gehoorde belanghebbenden geen omstandigheden hebben aangevoerd die aan toewijzing van de vordering in de weg staan.
De rechtbank zal op grond van artikel 552p, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering het verlof om de stukken over te dragen verlenen onder het voorbehoud dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering noodzakelijke gebruik is gemaakt."
5.3. Voor zover het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat haar geen toets toekomt omtrent de rechtmatigheid van de inbeslagneming, mist het feitelijke grondslag. De Rechtbank heeft weliswaar onder verwijzing naar genoemde zaak overwogen dat de Rechter-Commissaris een rechtmatigheidstoets heeft aangelegd, maar is vervolgens - klaarblijkelijk na een eigen beoordeling ter zake - tot het oordeel gekomen dat "niet is gebleken van omstandigheden die maken dat aan de rechtmatigheid van de doorzoeking moet worden getwijfeld".
Gelet op hetgeen namens de betrokkenen in raadkamer is aangevoerd, is de beslissing van de Rechtbank dat ten aanzien van alle inbeslaggenomen stukken verlof kan worden verleend deze ter beschikking van de Officier van Justitie te stellen zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Voor zover het middel daarover klaagt is het terecht voorgesteld.
6. Slotsom
6.1. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikkingen niet in stand kunnen blijven en als volgt moet worden beslist.
6.2. Met het oog op de behandeling van de zaak na verwijzing merkt de Hoge Raad het volgende op. De stukken bieden steun aan het vermoeden dat door vertegenwoordigers van de verzoekende Staat een selectie is gemaakt van de bescheiden die voor het in het rechtshulpverzoek bedoelde onderzoek van belang zijn en dat de overige stukken zijn teruggegeven aan de betrokkenen. Het Hof zal dienen te onderzoeken of dit vermoeden juist is en zal - indien dat het geval blijkt te zijn - moeten beoordelen of de betrokkenen nog belang hebben bij hun klacht inzake de rechtmatigheid van de inbeslagneming. Daarbij zal het Hof in aanmerking behoren te nemen dat ingevolge art. 552k, eerste lid, Sv aan een rechtshulpverzoek als het onderhavige zoveel mogelijk het verlangde gevolg moet worden gegeven, en dat de enkele omstandigheid dat in het rechtshulpverzoek een periode wordt genoemd waarin de nader omschreven feiten zouden zijn begaan, niet zonder meer meebrengt dat - zoals betrokkenen stellen - "gegevens en bescheiden die vallen buiten deze periode" niet vatbaar zijn voor inbeslagneming en afgifte op de voet van art. 552p Sv.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikkingen;
verwijst de zaken naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaken opnieuw worden behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2010.