Hoge Raad, 17-12-2010, BO7489, 09/01580
Hoge Raad, 17-12-2010, BO7489, 09/01580
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 december 2010
- Datum publicatie
- 17 december 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BO7489
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO7489
- Zaaknummer
- 09/01580
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Artikel 18 Wet IB 1964, standaardvoorwaarden geruisloze inbreng; BV kan formele rechtskracht van standaardvoorwaarde niet worden tegengeworpen, standaardvoorwaarde wel verbindend.
Uitspraak
Nr. 09/01580
Derde Kamer
Hoge Raad der Nederlanden
17 december 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X Holding B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 maart 2009, nr. 08/00257, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 06/6218) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 8 december 2009 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. A (hierna: A) heeft per 1 december 2000 de tot dan door hem gedreven onderneming ingebracht in belanghebbende, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, en op de voet van artikel 18 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) verzocht deze omzetting van de onderneming "geruisloos" te doen plaatsvinden.
3.1.2. De Inspecteur heeft dit verzoek ingewilligd bij beschikking met dagtekening 1 februari 2001 (hierna: de beschikking) onder het bij die beschikking stellen van de voorwaarden, welke zijn opgenomen in het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 24 september 1997, nr. DB97/2950M, BNB 1997/365 (hierna: de standaardvoorwaarden). A heeft tegen de beschikking geen bezwaar gemaakt.
3.1.3. Standaardvoorwaarde 8a bepaalt:
"De deelnemingsvrijstelling als bedoeld in artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vindt geen toepassing op positieve voordelen uit hoofde van een deelneming tot het bedrag waarmee op het overgangstijdstip de waarde in het economische verkeer van die deelneming de boekwaarde overtreft."
3.1.4. Standaardvoorwaarde 11 bepaalt:
"De besloten vennootschap verklaart binnen zes weken na haar totstandkoming of, indien zij reeds tot stand is gekomen, binnen zes weken na de dagtekening van de vaststelling van de voorwaarden, schriftelijk aan de voor de heffing van inkomstenbelasting bevoegde inspecteur dat zij de bovenstaande voorwaarden en beperkingen aanvaardt. Deze termijn kan in bijzondere gevallen door voornoemde inspecteur worden verlengd."
3.1.5. De toelichting bij die standaardvoorwaarde luidt:
"Aanvaarding van de voorwaarden
Per 1 juli 1997 is de rechtsbescherming van de belastingplichtige verbeterd (Wet van 20 december 1996, Stb. 659). Met ingang van die datum worden de voorwaarden opgenomen in een door de inspecteur af te geven voor bezwaar vatbare beschikking. Het is derhalve niet meer nodig dat belanghebbende zich akkoord verklaart met de voorwaarden. De voor bezwaar vatbare beschikking is echter uitsluitend gericht aan belanghebbende en niet aan de besloten vennootschap. Het is derhalve nog wel noodzakelijk dat de besloten vennootschap de voorwaarden - voorzover deze haar aangaan - aanvaardt. De termijn waarbinnen de besloten vennootschap de voorwaarden moet aanvaarden bedraagt zes weken. Dit sluit aan bij de in de Algemene wet bestuursrecht genoemde bezwaartermijn.[...]"
3.1.6. Belanghebbende heeft zich op 26 februari 2001 jegens de Inspecteur schriftelijk akkoord verklaard met de voorwaarden die waren opgenomen in de aan A gerichte beschikking.
3.1.7. Tot het vermogen van de ingebrachte onderneming behoorde een belang van 50 percent in het geplaatste kapitaal van B B.V. In het jaar 2002 heeft belanghebbende dit belang verkocht en daarmee een resultaat behaald van € 104.369.
3.1.8. Voor het Hof was in geschil of het verkoopresultaat bij het bepalen van de winst van belanghebbende buiten aanmerking blijft op de voet van artikel 13, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat indien - zoals in het onderhavige geval - de beschikking onherroepelijk is komen vast te staan, daarmee rechtens de juistheid van de beschikking en de daarin opgenomen standaardvoorwaarden vaststaat. Tegen dit oordeel richten zich de klachten.
3.3.1. De omstandigheden dat een beschikking als de onderhavige als zodanig rechtens onaantastbaar is geworden en dat de betrokken besloten vennootschap de in de beschikking opgenomen, op haar betrekking hebbende voorwaarden heeft aanvaard, nemen niet weg dat zowel degene aan wie de beschikking is gericht als de betrokken besloten vennootschap vervolgens in het kader van de aanwending van een rechtsmiddel tegen een aan hem of haar opgelegde aanslag waarin aan een of meer van die voorwaarden uitvoering wordt gegegeven, de rechtsgeldigheid van deze voorwaarden ter toetsing kan voorleggen. Van een belastingplichtige kan bezwaarlijk worden gevergd dat hij met het oog op de eventuele aanwending van een rechtsmiddel tegen een beschikking dan wel de eventuele niet aanvaarding van de op hem betrekking hebbende voorwaarden, onderzoek doet naar alle mogelijke consequenties die de beschikking in een toekomstige constellatie zal kunnen blijken te hebben. Zou de belastingplichtige daartoe wel gehouden zijn, op straffe van verlies van de mogelijkheid om de geldigheid van de toepassing van een in de beschikking gestelde voorwaarde aan de orde te stellen in een procedure betreffende een (mede) op de beschikking gebaseerde aanslag, dan zou het gevolg daarvan zijn dat door de invoering van de mogelijkheid van het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een beschikking als de onderhavige, de rechtsbescherming is beperkt ten opzichte van de voordien bestaande situatie, terwijl met die invoering door de wetgever het tegendeel werd beoogd (vgl. punt 4.9 van de conclusie van de Advocaat-Generaal). Een belastingplichtige kan derhalve in een procedure tegen de aanslag aanvoeren dat de aanslag niet op een bij de beschikking gestelde voorwaarde had mogen worden gebaseerd omdat de uitvoering van die voorwaarde onredelijk bezwarend is dan wel niet bijdraagt aan het met de beschikking beoogde doel, te weten de verzekering van de heffing en invordering van de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting die verschuldigd zouden zijn indien van een geruisloze overgang geen sprake zou zijn of wegens een ander gebrek dat kleeft aan een in de beschikking gestelde voorwaarde. De klachten zijn in zoverre gegrond.
3.3.2. Anders dan de klachten voor het overige betogen is echter standaardvoorwaarde 8a voor het onderhavige geval niet in strijd met het recht. Uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding blijkt niet welke concrete gevolgen zich in het onderhavige geval bij belanghebbende zouden voordoen die in strijd zouden zijn met de door de wetgever gegeven delegatiebevoegdheid. Evenmin blijkt daaruit dat door belanghebbende is aangevoerd dat de werking van de standaardvoorwaarde 8a in belanghebbendes geval verder gaat dan de verzekering van de heffing en de invordering van belasting als bedoeld in artikel 18, lid 2, van de Wet, te weten: de heffing van een belasting naar de winst over de ten tijde van de inbreng in de deelneming besloten liggende stille reserve. Daarom kan die voorwaarde worden toegepast.
3.4. Het Hof heeft aldus terecht geoordeeld, wat er zij van de daartoe gebezigde gronden, dat de deelnemingsvrijstelling geen toepassing vindt op het door belanghebbende behaalde resultaat bij verkoop van de deelneming. De klachten kunnen derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck, A.R. Leemreis, J.A.C.A. Overgaauw en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2010.