Home

Hoge Raad, 24-05-2011, BP4663, 10/02664 B

Hoge Raad, 24-05-2011, BP4663, 10/02664 B

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 mei 2011
Datum publicatie
25 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BP4663
Formele relaties
Zaaknummer
10/02664 B

Inhoudsindicatie

OM-cassatie. Beklag, beslag, art. 552a Sv. Het oordeel van de Rb dat de declaraties i.c. ook onder het beroepsgeheim van de advocaat vallen is onjuist noch onbegrijpelijk.

Uitspraak

24 mei 2011

Strafkamer

nr. 10/02664 B

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Rotterdam van 21 april 2009, nummer RK 07/1056, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

[Klaagster], wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2. Beoordeling van het middel

2.1. Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank de inbeslaggenomen bescheiden ten onrechte onder het bereik van art. 98 Sv heeft gebracht.

2.2. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:

(i) op 26 april 2007 heeft onder toezicht van de Rechter-Commissaris een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden in de woning van [betrokkene 1] waarbij onder meer twee declaraties van [klaagster] aan [betrokkene 2], met bijgevoegde urenspecificaties, zijn inbeslaggenomen;

(ii) bij beschikking van 13 juni 2007 heeft de Rechter-Commissaris (na ingewonnen advies bij de Deken van de orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam) geoordeeld dat de urenspecificaties die bij de declaraties zijn gevoegd, onder de geheimhoudingsplicht vallen en dienen te worden teruggegeven;

(iii) [klager], advocaat van [betrokkene 2], heeft een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv ingediend onder meer strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave van de inbeslaggenomen bescheiden.

2.3. De Rechtbank heeft bij beschikking van 21 april 2009 het beklag deels gegrond verklaard en het beklag voor het overige afgewezen. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:

"Beoordeling van de klacht

De officier van justitie heeft in openbare raadkamer te kennen gegeven dat zij van oordeel is dat de inbeslaggenomen geschriften niet onder de geheimhoudingsplicht van de advocaat vallen en dat het klaagschrift in zoverre ongegrond is.

De officier van justitie zal zich voor het overige refereren aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank overweegt als volgt:

De rechter-commissaris heeft bij beschikking d.d. 13 juni 2007 bepaald dat (alleen) de specificaties die bij de declaraties zijn gevoegd onder de geheimhoudingsplicht van de advocaat vallen, echter maken deze declaraties onderdeel uit van de inmiddels teruggegeven specificaties. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de inbeslaggenomen geschriften, gelet op artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering, onder het beroepsgeheim van de advocaat vallen en zal het klaagschrift in zoverre gegrond verklaren."

2.4. Voor zover het middel de klacht bevat dat door de Rechter-Commissaris ten onrechte is geoordeeld dat de urenspecificaties onder de geheimhoudingsplicht als bedoeld in art. 218 Sv vallen, miskent het dat de in cassatie bestreden beslissing van de Rechtbank uitsluitend betrekking heeft op de inbeslaggenomen en nog niet - op last van de Rechter-Commissaris - teruggegeven geschriften.

2.5. Het oordeel van de Rechtbank dat de "declaraties onderdeel uit(maken) van de inmiddels teruggegeven specificaties" en "dat de inbeslaggenomen geschriften, gelet op artikel 98 van het wetboek van Strafvordering, onder het beroepsgeheim van de advocaat vallen", getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

2.6. Het middel faalt.

3. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2011.