Hoge Raad, 27-05-2011, BQ0510, 10/03950
Hoge Raad, 27-05-2011, BQ0510, 10/03950
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 27 mei 2011
- Datum publicatie
- 27 mei 2011
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2011:BQ0510
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ0510
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARN:2010:BM7337, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 10/03950
- Relevante informatie
- Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025], Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 187, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 188, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 286, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 290, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 358
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Ontvankelijkheid hoger beroep ondanks termijnoverschrijding? Partij aan te merken als verschenen belanghebbende als bedoeld in art. 358 lid 2 Rv., nu zij als wederpartij genoemd in het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, zich in de procedure heeft gesteld doordat zij een advocaat verweer heeft laten voeren. Een behandeling door de rechtbank als niet-verschenen belanghebbende doet hier niet aan af. Apparaatsfout kan uitzondering op strikte handhaving van beroepstermijnen rechtvaardigen (vgl. HR 28 november 2003, NJ 2005/465). Als beschikking de belanghebbende als gevolg van een apparaatsfout te laat bereikt, wordt de beroepstermijn (in beginsel) met veertien dagen verlengd. Onder bijzondere omstandigheden kan verlenging van de termijn gerechtvaardigd zijn.
Uitspraak
27 mei 2011
Eerste Kamer
10/03950
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. DENKAVIT INTERNATIONAAL B.V.,
gevestigd te Voorthuizen,
2. DENKAVIT ITALIANA S.R.L.,
gevestigd te Voorthuizen,
3. DENKAVIT NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Montichiari, Italië,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. J.P. Heering,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats], Italië,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Denkavit International, Denkavit Italiana en Denkavit Nederland, dan wel gezamenlijk in enkelvoud Denkavit, en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 182169/HA RK 09-99 van de rechtbank Arnhem van 6 juli 2009;
b. de beschikking in de zaak 200.049.348 van het gerechtshof te Arnhem van 8 juni 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft Denkavit beroep in cassatie ingesteld. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend en daarin tevens incidenteel verzocht de beschikking van de rechtbank alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het cassatierekest en het verweerschrift zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep en tot afwijzing van het verzoek in het incident.
De advocaat van Denkavit heeft bij brief van 14 april 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In deze zaak gaat het om de vraag of het hof Denkavit terecht wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar hoger beroep tegen de beschikking waarin de rechtbank het verzoek van [verweerder] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor heeft toegewezen.
In cassatie kan worden uitgegaan van hetgeen is vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1 en 1.2. [Verweerder] heeft de rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten over de besluitvorming binnen de directie van Denkavit en de gevoerde onderhandelingen die tot de overeenkomsten tussen Denkavit Italiana en [verweerder] hebben geleid en, met het oog op door [verweerder] gevorderde provisie, over de ontwikkeling van de verkoopcijfers.
3.2 Na indiening van een verweerschrift door mr. F.G. Defaix, als "(proces)advocaat" van Denkavit heeft op 20 april 2009 de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden, waarbij de advocaat van [verweerder] en de bestuurder van Denkavit aanwezig waren. Vervolgens heeft de rechtbank na verdere stukkenwisseling bij beschikking van 6 juli 2009 een voorlopig getuigenverhoor bevolen, te houden op 16 november 2009, en bepaald dat [verweerder] uiterlijk op 31 juli 2009 een afschrift van deze beschikking bij aangetekende brief of bij exploot aan Denkavit moest doen toekomen. Dit laatste is niet gebeurd. In cassatie moet voorts worden aangenomen dat ook de griffier van de rechtbank Denkavit de beschikking niet heeft toegezonden, en dat de rechtbank Denkavit niet van de (beoogde) uitspraakdatum in kennis heeft gesteld. Nadat Denkavit na enige tijd zelf de rechtbank heeft benaderd, vernam zij van de beschikking, die haar vervolgens op 3 november 2009 is toegezonden. Zij is van deze beschikking - onder aanvoering van twee gronden die doorbreking van het ingevolge art. 188 lid 2 Rv. geldende appelverbod zouden rechtvaardigen - op 19 november 2009 in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Arnhem en zij heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het inleidend verzoek alsnog af te wijzen. Het hof heeft Denkavit echter niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep omdat dit is ingesteld na het verstrijken van de in art. 358 lid 2 Rv. voorgeschreven appeltermijn van drie maanden na de dag van de uitspraak. Het hof overwoog daartoe onder meer dat de appeltermijn van drie maanden tegen de beschikking van 6 juli 2009, anders dan Denkavit betoogt, niet pas is gaan lopen op 3 november 2009, zijnde de datum waarop zij van de beschikking heeft kennisgenomen. Denkavit moet volgens het hof worden beschouwd als een verschenen belanghebbende omdat zij verweer heeft gevoerd en aanwezig is geweest tijdens de mondelinge behandeling, hetgeen niet anders wordt doordat partijen nog in de gelegenheid zijn gesteld zich schriftelijk (nader) uit te laten. Er is ook geen grond Denkavit gelijkelijk te behandelen met een niet verschenen belanghebbende (rov. 3.5). Aan de ter doorbreking van het appelverbod gestelde gronden is het hof derhalve niet toegekomen (rov. 3.11).
3.3.1 Het hiertegen gerichte onderdeel I van het middel faalt, omdat het hof met juistheid heeft geoordeeld dat Denkavit heeft te gelden als een verschenen belanghebbende in de zin van art. 358 lid 2 Rv., nu zij, als wederpartij genoemd in het verzoekschrift tot het houden van het voorlopig getuigenverhoor, zich in de procedure heeft gesteld doordat zij een advocaat schriftelijk verweer heeft laten voeren. Zij heeft bovendien als verschenen belanghebbende te gelden omdat zij, vertegenwoordigd door haar bestuurder, heeft deelgenomen aan de mondelinge behandeling van het verzoek. Aan de juistheid van dit oordeel en de daaraan door het hof verbonden conclusie met betrekking tot de aanvang van de appeltermijn doet niet af hetgeen daartegen door Denkavit nog is aangevoerd.
3.3.2 Met name geeft de omstandigheid dat volgens Denkavit de rechtbank haar in enkele opzichten in feite heeft behandeld als een niet-verschenen belanghebbende geen grond voor een ander oordeel. Het in het algemeen maken van een dergelijke uitzondering ten behoeve van een verschenen belanghebbende zou hier leiden tot een niet gerechtvaardigde aantasting van de regel dat in het belang van een goede rechtspleging duidelijkheid dient te bestaan omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het instellen van hoger beroep aanvangt (en eindigt) en dat aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden. Wel is het zo, dat in het geval van zogenoemde apparaatsfouten een uitzondering op die regel gerechtvaardigd kan zijn. Daarop heeft het hof, met verwijzing naar de beschikking van de Hoge Raad van 28 november 2003, LJN AN8489, NJ 2005/465, terecht gewezen, maar het heeft evenzeer terecht overwogen dat in gevallen waarin - kort gezegd - de beschikking als gevolg van zo'n apparaatsfout de belanghebbende te laat bereikte om nog tijdig beroep te kunnen instellen, de beroepstermijn wordt verlengd met een termijn van veertien dagen - of een zoveel kortere termijn als overeenstemt met de wettelijke beroepstermijn - na de dag van verstrekking of verzending van de beschikking.
3.3.3 Bij het voorgaande verdient aantekening dat, anders dan onderdeel 2 betoogt, niet van belang is of de rechtbank bij de door het hof veronderstellenderwijs aangenomen fouten (het niet binnen de appeltermijn verzenden van de beschikking en het niet mededelen van de uitspraakdatum) een bepaald beleid voor ogen zou hebben gehad, zoals in dat onderdeel wordt aangenomen. Als dat beleid al zou zijn gevoerd, kan daardoor het begaan van dergelijke verzuimen niet worden gerechtvaardigd, en deze leveren dan ook apparaatsfouten op als hiervoor bedoeld. Zulks wordt niet anders doordat ook [verweerder] een verzuim heeft begaan door geen gevolg te geven aan de opdracht van de rechtbank een afschrift van de beschikking aan Denkavit te doen toekomen.
3.4 Het voorgaande brengt tevens mee dat hof in rov. 3.9, ervan uitgaande dat zich een apparaatsfout als hiervoor bedoeld heeft voorgedaan, terecht heeft geoordeeld dat dan een verlenging van de termijn voor hoger beroep van veertien dagen gerechtvaardigd kon zijn, maar dat, nu ook binnen die verlengde termijn hoger beroep niet is ingesteld, Denkavit in het te laat ingestelde beroep niet-ontvankelijk is.
3.5 De onderdelen 2 en 3, die uitgaan van andere opvattingen dan hiervoor als juist zijn aanvaard, zijn tevergeefs voorgesteld. Onderdeel 4 bepleit opnieuw dat de extra beroepstermijn van veertien dagen (die door Denkavit met één dag is overschreden) in dit geval te kort was wegens de ingewikkeldheid van de zaak over uitleg van de EEX-verordening, zodat het communautaire doeltreffendheidsbeginsel tot een langere verlenging noopt. Het hof heeft dit betoog verworpen op de grond dat Denkavit onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die een verlenging van de (extra) termijn rechtvaardigen, en het heeft in dit verband overwogen dat, zo die termijn in redelijkheid te kort zou zijn voor Denkavit om grieven naar behoren aan te voeren, dan toch binnen die veertien dagen beroep ingesteld had moeten worden, eventueel met het verzoek om binnen een te stellen nadere termijn de grieven nog te mogen aanvullen. Aldus heeft het hof met juistheid aangenomen dat onder bijzondere omstandigheden een extra termijn nodig kan zijn om de betrokken partij in staat te stellen de aangevoerde grieven naar behoren toe te lichten en zo nodig aan te vullen. Het is echter niet onbegrijpelijk dat het hof het daartoe door Denkavit aangevoerde daarvoor niet voldoende heeft geoordeeld. Het onderdeel faalt derhalve.
3.6 Nu het cassatieberoep wordt verworpen, is aan het incidenteel verzoek tot het alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beschikking van de rechtbank het belang ontvallen, zodat daarop niet meer behoeft te worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Denkavit in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 359,38 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, J.C. van Oven, F.B. Bakels en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 27 mei 2011.