Home

Hoge Raad, 04-11-2011, BU3348, 11/00902

Hoge Raad, 04-11-2011, BU3348, 11/00902

Inhoudsindicatie

Cassatie. Wet griffierechten burgerlijke zaken. Beroep op ‘hardheidsclausule’ art. 282a lid 4 in verbinding met art. 427b Rv. Cassatieadvocaat wordt geacht op de hoogte te zijn van aan de orde zijnde termijn en verstrekkende gevolgen van overschrijding daarvan. Nochtans toepassing hardheidsclausule. Opwekken van verwachtingen door van wet afwijkende mededelingen in voorgedrukte standaardbrieven van gerechtelijke administratie met betrekking tot ingangsdatum termijn voldoening griffierecht.

Uitspraak

4 november 2011

Eerste Kamer

Nr. 11/00902

EV/LZ

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

1. [Verzoekster 1], zowel voor zich als in haar hoedanigheid van erfgenaam van [betrokkene 1],

2. [Verzoekster 2], in haar hoedanigheid van erfgenaam van [betrokkene 1],

beiden wonende te [woonplaats],

VERZOEKSTERS tot cassatie,

advocaat: mr. P. Garretsen,

t e g e n

DE UITVOERINGSCOMMISSIE INRICHTING LANDELIJK GEBIED "ENSCHEDE-ZUID" DEELGEBIED BROEKHEURNE,

zetelende te ZWOLLE,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaten: mr. M.W. Scheltema en mr. R.T. Wiegerink.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] c.s. en de Uitvoeringscommissie.

1. Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 167912/HA RK 10-38 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 24 november 2010.

De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank hebben [verzoekster] c.s. beroep in cassatie ingesteld.

Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Uitvoeringscommissie heeft verzocht het beroep te verwerpen.

De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal A. Hammerstein strekt tot niet ontvankelijkverklaring.

De advocaat van [verzoekster] c.s. heeft bij brief van 15 september 2011 op die conclusie gereageerd.

3. De ontvankelijkheid in cassatie

3.1 Het verzoekschrift in de onderhavige zaak is ingediend op 24 februari 2011. Ingevolge art. 3 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken dienden [verzoekster] c.s. te zorgen dat het door hen verschuldigde griffierecht binnen vier weken na indiening van hun verzoekschrift zou zijn bijgeschreven op de rekening van de Hoge Raad dan wel ter griffie van de Hoge Raad zou zijn gestort. Die termijn liep af op 24 maart 2011, maar [verzoekster] c.s. hebben het griffierecht eerst op 6 mei 2011 voldaan. Dat brengt mee dat zij op grond van het bepaalde in art. 282a lid 2 in verbinding met art. 427b Rv. niet-ontvankelijk behoren te worden verklaard in hun beroep.

3.2 In de hiervoor in 2 vermelde schriftelijke reactie van de advocaat van [verzoekster] c.s. op de conclusie van de Advocaat-Generaal wordt alsnog een beroep gedaan op het buiten toepassing laten van laatstgenoemde bepalingen op de in art. 282a lid 4 Rv. genoemde grond, hierna aangeduid als de 'hardheidsclausule'. Daartoe is aangevoerd dat de met betrekking tot het verschuldigde griffierecht verzonden nota van 8 maart 2011 geen mededeling bevatte omtrent het rechtsgevolg van niet tijdige betaling van het griffierecht. Voorts wordt gewezen op de ook in de conclusie onder 2.4 geciteerde brief van de afdeling Financieel-Economische Zaken van de Rechtbank 's-Gravenhage - de gerechtelijke administratie die (destijds) mede was belast met de inning en administratie van de in cassatie verschuldigde griffierechten - van 4 mei 2011 aan mr. Garretsen.

Aangevoerd wordt dat daags na ontvangst van deze brief het griffierecht is overgemaakt.

3.3 Hieromtrent moet het volgende als uitgangspunt worden genomen. In cassatie worden partijen in alle gevallen vertegenwoordigd door een advocaat. Deze moet op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure in cassatie zonder meer geacht worden op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan. Dat, zoals door mr. Garretsen wordt aangevoerd, de met betrekking tot het verschuldigde griffierecht verzonden nota van 8 maart 2011 geen mededeling bevatte omtrent het rechtsgevolg van niet tijdige betaling van het griffierecht brengt daarom niet zonder meer mee dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.

3.4 Evenwel anders moet worden geoordeeld met betrekking tot de met de ingangsdatum van de termijn strijdige mededeling van de kant van de gerechtelijke administratie in de hierboven genoemde brief van 4 mei 2011, waarin staat dat het verschuldigde griffierecht, dat nog niet was voldaan, "binnen vier weken na heden" moest zijn bijgeschreven op de in die brief vermelde rekening en dat indien "binnen vier weken na dagtekening van deze brief" het verschuldigde bedrag niet zou zijn bijgeschreven "het beroep niet-ontvankelijk verklaard [zou] worden". Dat deze mededelingen onjuist waren, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor in 3.1 is overwogen, had mr. Garretsen weliswaar als advocaat behoren te weten.

Nochtans vindt de Hoge Raad aanleiding toepassing te geven aan de hardheidsclausule in deze en andere zaken waarin, naar de Hoge Raad bekend is, door de met de inning van griffierechten in cassatie belaste gerechtelijke administratie stelselmatig - immers in voorgedrukte standaardbrieven - zodanige of soortgelijke van de wettelijke regeling afwijkende mededelingen zijn gedaan met betrekking tot de termijn waarbinnen het verschuldigde griffierecht moet zijn voldaan op straffe van niet-ontvankelijkheid van het beroep. Daartoe wordt het volgende overwogen.

Blijkbaar heeft reeds van de aanvang af bij de gerechtelijke administraties die zijn belast met de uitvoering van de nieuwe regeling onduidelijkheid bestaan met betrekking tot de wijze waarop de betrokken partijen dienden te worden uitgenodigd tot het voldoen van het door die administratie vastgestelde te betalen griffierecht en van het rechtsgevolg dat is verbonden aan niet tijdige betaling. Zulks behoort niet ten laste van de rechtzoekende te komen. Daarbij weegt zwaar dat de sinds 1 januari 2011 geldende regeling een ingrijpende wijziging inhoudt ten opzichte van de vroegere regeling, doordat niet alleen het griffierecht vooraf moet worden voldaan maar ook op het niet tijdig voldoen de naar verhouding strenge sanctie is gesteld van niet-ontvankelijkheid. Die sanctie leidt er immers in verband met de geldende beroepstermijnen in de praktijk toe dat reeds de niet tijdige betaling van het griffierecht praktisch steeds de weg naar de rechter in hoger beroep en cassatie definitief afsnijdt omdat na een niet-ontvankelijkverklaring de beroepstermijn zal zijn verstreken en daarom het beroep niet opnieuw kan worden ingesteld. Bovendien moet in aanmerking worden genomen dat deze zware sanctie niet, zoals de even zware sanctie op het niet in acht nemen van beroepstermijnen, de rechtszekerheid met betrekking tot de onherroepelijkheid van rechterlijke uitspraken dient, maar is bedoeld als prikkel tot naleving van voorschriften die vooral de strekking hebben het incassorisico van de Staat met betrekking tot het verschuldigde griffierecht te beperken. Dit alles leidt ertoe dat in de hiervoor geschetste omstandigheden waarin de met de uitvoering van de wet belaste overheidsinstanties van de wet afwijkende mededelingen doen die naar hun inhoud en de wijze waarop zij worden gedaan - voorgedrukte brieven - bij de rechtzoekende de verwachting kunnen wekken dat ondanks het verstreken zijn van de wettelijke termijn, vanwege de gerechtelijke instanties alsnog de mogelijkheid wordt geboden binnen de medegedeelde termijn het griffierecht te voldoen zonder voor niet-ontvankelijkheid van het beroep te hoeven vrezen, toepassing van die sanctie een onbillijkheid van overwegende aard oplevert.

3.5 Het voorgaande brengt mee dat [verzoekster] c.s. ontvankelijk zijn in hun beroep.

4. Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [verzoekster] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Uitvoeringscommissie begroot op € 339,38 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, F.B. Bakels en W.D.H. Asser en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 4 november 2011.