Hoge Raad, 26-06-2012, BW9200, 11/04348 J
Hoge Raad, 26-06-2012, BW9200, 11/04348 J
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 26 juni 2012
- Datum publicatie
- 26 juni 2012
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2012:BW9200
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW9200
- Zaaknummer
- 11/04348 J
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. Opgave van bewijsmiddelen a.b.i. art. 359.3 Sv. Het Hof heeft kennelijk i.h.k.v. het voortbouwend appel niet alle aan verdachte tenlastegelegde feiten met verdachte besproken. Dat strookt met de in art. 415.2 Sv tot uitdrukking gebrachte bedoeling van de wetgever het onderzoek op de tz. in h.b. te concentreren op de bezwaren die door verdachte of het OM tegen het vonnis worden ingebracht. Blijkens het p-v van de tz. in h.b. heeft de raadsman van verdachte verklaard dat het h.b. enkel is gericht tegen de beslissingen t.a.v. de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen. Die vorderingen houden verband met de in zaak A onder 2 en in zaak B onder 1 tenlastegelegde feiten. Het Hof heeft het onderzoek t.tz. i.h.b. op die feiten gericht. Uit het p-v van de tz. in h.b. blijkt voorts dat verdachte aldaar geen verklaring heeft afgelegd m.b.t. de in zaak B onder 2 en 5 en in zaak D tenlastegelegde feiten en dat de raadsman van verdachte in h.b. geen vrijspraak van die feiten heeft bepleit. In zo een geval kan door het Hof op de voet van art. 359.3 Sv met een opgave van de bewijsmiddelen worden volstaan, indien, bijv., verdachte t.tz. in eerste aanleg het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Het kennelijke oordeel van het Hof dat verdachte met de weergegeven verklaringen de in zaak B onder 2 en 5 en in zaak D tenlastegelegde feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, is niet z.m. begrijpelijk, nu deze verklaringen telkens niet alle voor bewezenverklaring noodzakelijke onderdelen, zoals die zijn tenlastegelegd, inhouden. Het middel klaagt daarover terecht.
Uitspraak
26 juni 2012
Strafkamer
nr. S 11/04348 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 mei 2011, nummer 23/000669-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de beslissingen ter zake van de in zaak B onder 2 subsidiair, in zaak B onder 5 en in zaak D ten laste gelegde feiten alsmede de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten aanzien van de bewezenverklaring in zaak B onder 2 en onder 5 en in zaak D telkens ten onrechte toepassing heeft gegeven aan art. 359, derde lid, Sv en heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
2.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte, voor zover in cassatie van belang, bewezenverklaard dat:
"Zaak B:
(...)
feit 2 subsidiair:
hij op 13 december 2009 te Amsterdam, opzettelijk een rijbewijs op naam van [betrokkene 1], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(...)
feit 5:
hij op 26 januari 2010 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een t-shirt, merk Stone Island, toebehorende aan winkelbedrijf Bijenkorf (filiaal Dam 1), heeft vernield en onbruikbaar gemaakt door (met kracht) met zijn hand(en) een gat te trekken en/of te scheuren in voornoemd t-shirt;
(...)
Zaak D:
hij op 29 mei 2010 te Amsterdam, als bestuurder van een motorrijtuig (snorfiets) voor het besturen waarvan een rijbewijs was vereist, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 485 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl sedert de datum waarop aan verdachte voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van dat rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden."
2.2.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv houdt in:
"Het hof neemt over uit het vonnis waarvan beroep, gedateerd 31 januari 2011, de daarin met toepassing van artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering opgegeven bewijsmiddelen onder de nummers:
(...)
Ten aanzien van zaak B feit 2, subsidiair
1, 2 en 3
(...)
Ten aanzien van zaak B feit 5
1 en 2
(...)
Ten aanzien van zaak D
1, 2 en 3."
2.2.3. Het vonnis van de Rechtbank, voor zover in de hiervoor bedoelde aanvulling op het verkorte arrest door het Hof overgenomen, houdt in:
"Ten aanzien van zaak B feit 2
1. het aanvullend proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de bevindingen van de verbalisant met betrekking tot het bij verdachte aangetroffen rijbewijs welke op naam was gesteld van [betrokkene 1];
2. het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de verklaring van [betrokkene 1];
3. de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting;
(...)
Ten aanzien van zaak B feit 5
1. de aangifte van aangever [betrokkene 2], ondermeer inhoudende aangifte van vernieling/beschadiging;
2. de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting;
(...)
Ten aanzien van zaak D
1. het proces-verbaal van relaas inzake de ademanalyse;
2. het resultaat van de ademanalyse;
3. de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting."
2.2.4. Het in de hiervoor weergegeven opgave van de bewijsmiddelen bedoelde proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg houdt, voor zover thans van belang, in:
"De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
(...)
Ten aanzien van het onder zaak B feit 2 tenlastegelegde:
U vraagt mij naar het onder zaak B feit 2 tenlastegelegde. Ik heb het rijbewijs gevonden. Ik ken [betrokkene 1] niet.
(...)
Ten aanzien van het onder zaak B feit 5 tenlastegelegde:
U vraagt mij naar het onder zaak B feit 5 tenlasteg[e]legde. Het klopt dat ik het alarmpje dat op het shirt zat heb vernield. De alarmpjes had ik vervolgens in mijn zak gestopt.
(...)
Ten aanzien van het onder zaak D tenlastegelegde:
U vraagt mij naar het onder zaak D tenlastegelegde. Ik had vijf á zes shotjes sterke drank, whisky, gedronken in een café. Ik drink in het weekend, als ik uitga. Ik hoor u vragen hoeveel een shotje kost. Een shotje kost rond de 5 euro."
2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
"De verdachte die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
De verdachte laat zijn raadsman het woord voeren en de raadsman deelt vervolgens mede dat het hoger beroep is gericht tegen de beslissingen ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging. De raadsman voert hiertoe - zakelijk weergegeven - aan:
Ik refereer me aan uw oordeel wat de bewezenverklaring van de feiten betreft. Zoals gezegd richt het appel zich daar niet tegen. Cliënt accepteert zijn straf omdat hij begrijpt dat hij dingen verkeerd heeft gedaan. Hij is echter gefrusteerd over de toegekende bedragen aan schadevergoeding (...)"
2.4. Het Hof heeft kennelijk in het kader van het voortbouwend appel niet alle aan de verdachte tenlastegelegde feiten met de verdachte besproken. Dat strookt met de in art. 415, tweede lid, Sv tot uitdrukking gebrachte bedoeling van de wetgever het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep te concentreren op de bezwaren die door de verdachte of het openbaar ministerie tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis worden ingebracht. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte verklaard dat het hoger beroep enkel is gericht tegen de beslissingen ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen. Die vorderingen houden verband met de in zaak A onder 2 en in zaak B onder 1 tenlastegelegde feiten. Het Hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in het bijzonder op die feiten gericht.
2.5. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt voorts dat de verdachte aldaar geen verklaring heeft afgelegd met betrekking tot de in zaak B onder 2 en 5 en in zaak D tenlastegelegde feiten en dat de raadsman van de verdachte in hoger beroep geen vrijspraak van die feiten heeft bepleit. In zo een geval kan door het Hof op de voet van art. 359, derde lid, Sv met een opgave van de bewijsmiddelen worden volstaan, indien, bijvoorbeeld, de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
2.6. Het kennelijke oordeel van het Hof dat de verdachte met de hiervoor onder 2.2.4 weergegeven verklaringen de in zaak B onder 2 en 5 en in zaak D tenlastegelegde feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, is niet zonder meer begrijpelijk, nu deze verklaringen telkens niet alle voor bewezenverklaring noodzakelijke onderdelen, zoals die zijn ten laste gelegd, inhouden. Het middel klaagt daarover terecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in zaak B onder 2, in zaak B onder 5 en in zaak D tenlastegelegde en wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 26 juni 2012.