Home

Hoge Raad, 13-07-2012, BX0914, 11/03864

Hoge Raad, 13-07-2012, BX0914, 11/03864

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 juli 2012
Datum publicatie
13 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BX0914
Formele relaties
Zaaknummer
11/03864

Inhoudsindicatie

Art. 8:73 Awb. Vergoeding van immateriële schade bij overschrijding van de redelijke termijn in belastinggeschillen

Uitspraak

13 juli 2012

nr. 11/03864

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 juli 2011, nr. 10/00503, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag en de beschikking inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur verminderd.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 08/2296) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verminderd en de beschikking inzake heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verder verminderd en de beschikking inzake heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. De eerste klacht houdt in dat het Hof niet had mogen volstaan met het oordeel dat de lange duur van de bezwaarfase niet kan leiden tot vermindering of vernietiging van de aanslag, maar dat het Hof had moeten beoordelen of deze lange duur een schadevergoeding rechtvaardigt.

3.2. Belanghebbende heeft zich zowel in beroep als in hoger beroep beklaagd over de lange tijd (circa dertig maanden) die is verstreken voordat de Inspecteur uitspraak heeft gedaan op zijn bezwaarschrift. In zijn hogerberoepschrift heeft belanghebbende in verband daarmee verwezen naar het voorontwerp voor een wetsvoorstel "Aanvulling Algemene wet bestuursrecht met bepalingen over schadevergoeding wegens termijnoverschrijding door bestuur en rechter". In het licht daarvan kan deze klacht bezwaarlijk anders worden opgevat dan dat belanghebbende daarmee een beroep doet op overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase en verzoekt om vergoeding van daardoor geleden immateriële schade.

3.3. Indien het hiervoor in 3.1 omschreven oordeel van het Hof berust op de veronderstelling dat belanghebbende geen aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van immateriële schade is het gelet op hetgeen hiervoor in 3.2 is overwogen onbegrijpelijk. Indien het Hof wel zodanige aanspraak heeft onderkend berust dit oordeel op een rechtsopvatting die zich niet verdraagt met het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011, nr. 09/05112, LJN BO5080, BNB 2011/233. De klacht is mitsdien gegrond.

3.4. De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.5. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor beantwoording van de vraag of, en zo ja in hoeverre, de redelijke termijn in de bezwaarfase is overschreden, en voor beantwoording van de vraag of, en zo ja tot welk bedrag, dan een vergoeding voor immateriële schade moet worden toegekend.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof voor zover het de vergoeding van immateriële schade betreft,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 112.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2012.