Hoge Raad, 19-10-2012, BY0531, 11/04773
Hoge Raad, 19-10-2012, BY0531, 11/04773
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2012
- Datum publicatie
- 19 oktober 2012
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2012:BY0531
- Zaaknummer
- 11/04773
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:75, Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024], Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 1
Inhoudsindicatie
Art. 8:75 lid 1 AWB. Art. 1, aanhef en letter a Besluit proceskosten Bestuursrecht. Proceskostenvergoeding. Beroepsmatig verleende rechtsbijstand door elders wonende dochter/advocaat. Uitwerking van de eis dat aan de rechtsbijstand kosten zijn verbonden.
Uitspraak
19 oktober 2012
Nr. 11/04773
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, Duitsland (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Utrecht van 14 september 2011, nr. SBR 09/32v, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende een verzoek om een proceskostenvergoeding.
1. Het geding in feitelijke instantie
Belanghebbende heeft een bij de Rechtbank ingesteld beroep tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente De Bilt (hierna: de heffingsambtenaar) betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken ingetrokken omdat de heffingsambtenaar haar inmiddels tegemoet was gekomen, bij welke intrekking zij tevens verzocht een afzonderlijke kostenveroordeling uit te spreken. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 26 augustus 2010 het verzoek van belanghebbende afgewezen. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in
cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de klacht
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak b-straat 1 te R voor het kalenderjaar 2008 vastgesteld.
3.1.2. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak de beschikking gehandhaafd. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende beroep ingesteld. Belanghebbende werd daarbij bijgestaan door haar dochter A, advocaat bij B te Q (hierna: de advocaat).
3.1.3. Belanghebbende heeft het beroep vervolgens ingetrokken omdat de heffingsambtenaar aan haar bezwaren tegemoet was gekomen. Tegelijkertijd heeft zij verzocht om een proceskostenvergoeding.
3.1.4. De Rechtbank heeft het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen. Daartoe heeft zij overwogen dat gesteld noch gebleken is dat de advocaat kosten aan belanghebbende in rekening heeft gebracht of dat anderszins kosten ter zake van de verleende rechtsbijstand op belanghebbende drukken. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank verzet gedaan. Daarbij heeft zij een declaratie van de advocaat met dagtekening 8 oktober 2010 overgelegd.
3.2. De Rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat de door de advocaat verleende rechtsbijstand gelet op de familierelatie tussen belanghebbende en de advocaat niet als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand kan worden beschouwd. Tegen dit oordeel richt zich de klacht.
3.2.1. Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat de zojuist bedoelde familierelatie niet belet dat de advocaat als derde wordt aangemerkt. Die familierelatie behoeft ook niet aan het beroepsmatige karakter van verleende rechtsbijstand in de weg te staan, met dien verstande dat als de rechtsbijstand wordt verleend door een persoon die behoort tot het huishouden van de belanghebbende in beginsel moet worden aangenomen dat deze niet op zakelijke basis is verleend en daarom niet kan gelden als beroepsmatig verleend.
3.2.2. Uit de gedingstukken blijkt dat de advocaat niet tot het huishouden van belanghebbende behoort, werkzaam is bij een advocatenkantoor en beroepsmatig rechtsbijstand pleegt te verlenen. In aanmerking genomen dat de uitspraak van de Rechtbank en de stukken van het geding geen aanwijzing bevatten dat de rechtsbijstand in dit geval niet op zakelijke basis is verleend, brengt een en ander mee dat ervan moet worden uitgegaan dat belanghebbende voor de Rechtbank werd vertegenwoordigd door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. De klacht slaagt derhalve. De zaak dient te worden teruggewezen naar de Rechtbank.
3.3. Met het oog daarop dient nog het volgende te worden opgemerkt.
3.3.1. Voor toekenning bij rechterlijke uitspraak van een vergoeding ter zake van kosten van rechtsbijstand is slechts plaats indien kan worden aangenomen dat aan die bijstand voor de belanghebbende kosten zijn verbonden (vgl. HR 25 april 2008, nr. 43815, LJN BD0464, BNB 2008/173).
3.3.2. In beginsel dient de rechter ervan uit te gaan dat aan rechtsbijstand kosten zijn verbonden indien die bijstand door een derde beroepsmatig is verleend. Voor een uitzondering is plaats indien het bestuursorgaan het tegendeel stelt en in geval van betwisting aannemelijk maakt.
3.3.3. Bij de beoordeling of die uitzondering zich voordoet, komt het erop aan of op de belanghebbende een verplichting rust of zal komen te rusten om kosten ter zake van de verleende rechtsbijstand te voldoen. Van een zodanige verplichting is ook sprake indien de rechtsbijstand wordt verleend op basis van no cure no pay (zie HR 7 oktober 2011, nr. 10/05199, LJN BT6841, BNB 2011/281).
3.3.4. Anders dan de Rechtbank blijkens haar overweging onder 10 kennelijk voor ogen heeft gestaan, is derhalve niet vereist dat ten tijde van haar uitspraak een declaratie is opgemaakt of dat de kosten ten tijde van die uitspraak al zijn voldaan.
4. Proceskosten
Nu in het beroepschrift in cassatie is verzocht om een veroordeling in de kosten van het geding in cassatie en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt daartegen geen verweer heeft gevoerd, zal het college worden veroordeeld in die kosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
wijst het geding terug naar de Rechtbank te Utrecht ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de gemeente De Bilt aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 112, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris, R.J. Koopman, Th. Groeneveld en G. de Groot in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2012.