Home

Hoge Raad, 05-02-2013, BY9985, 12/00887

Hoge Raad, 05-02-2013, BY9985, 12/00887

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 februari 2013
Datum publicatie
5 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:BY9985
Formele relaties
Zaaknummer
12/00887

Inhoudsindicatie

1. Afwijzing aanhoudingsverzoek i.v.m. nadere rapportage omtrent verdachtes persoonlijke omstandigheden. 2. Strafoplegging. Ad 1. Het Hof heeft in zijn overwegingen tot uitdrukking gebracht dat het bij zijn beslissing is nagegaan of de noodzaak van het verzochte was gebleken. Dat is bij een dergelijk ttz. gedaan verzoek de juiste maatstaf. ’s Hofs beslissing is voorts niet onbegrijpelijk mede in aanmerking genomen dat het Hof rekening heeft gehouden met zowel een eerder opgemaakt voorlichtingsrapport als met hetgeen de raadsman m.b.t. verdachtes persoonlijke omstandigheden ttz. naar voren heeft gebracht. Ad 2. Het Hof heeft in overeenstemming met art. 359.6 Sv i.h.b. de redenen opgegeven die de opgelegde gevangenisstraf hebben bepaald, en toereikend gemotiveerd waarom met een straf zoals door het OM gevorderd niet kan worden volstaan. De stellingen in de toelichting op de middelen, te weten dat de verdachte in een alleen door hem ingesteld h.b. erop mag vertrouwen dat diens bezwaren tegen het in e.a. gewezen vonnis voorwerp van beraadslaging zullen zijn en derhalve geen zwaardere straf zal worden opgelegd dan in e.a. bepaald, en dat het de appelrechter in zo een alleen door de verdachte ingesteld h.b. niet vrijstaat om een zwaardere straf op te leggen dan nadat hij de procespartijen in de gelegenheid heeft gesteld zich daarover uit te laten, vinden geen steun in enige regel van Nederlands recht. Voorts is het opleggen van een zwaardere straf dan waarover partijen zich ttz. in h.b. hebben uitgelaten niet onverenigbaar met de in art. 6 EVRM belichaamde beginselen van een eerlijk proces.

Uitspraak

5 februari 2013

Strafkamer

nr. S 12/00887

NA/MSP

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 maart 2011, nummer 20/004284-09, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Goirle, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel klaagt dat ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoeken om de behandeling van de zaak aan te houden met het oog op nadere rapportage omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ten onrechte of ontoereikend gemotiveerd zijn afgewezen.

2.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 februari 2011 houdt in, voor zover hier van belang:

"De verdachte (...) is niet ter terechtzitting aanwezig.

Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Goirle.

(...)

De raadsman deelt desgevraagd mede:

Vanochtend heb ik contact gehad met mijn cliënt. Naar ik begreep was hij op de hoogte van de zitting van vandaag. Gisteren lag cliënt ziek op bed. Ik weet niet waarom hij er niet is. Cliënt heeft mij uitdrukkelijk gemachtigd de verdediging te voeren.

Echter ik verzoek het hof de behandeling van de zaak aan te houden teneinde een nieuw reclasseringsrapport te doen opmaken. De politierechter heeft een gedeeltelijk voorwaardelijke vrijheidsstraf opgelegd met daarbij als bijzondere voorwaarde onder meer verplicht reclasseringscontact. Op dit moment wordt cliënt reeds begeleid door de reclassering ter uitvoering van een veroordeling voor het bedreigen van een politieambtenaar. Volgens cliënt heeft zijn begeleidster van de reclassering aangegeven dat de frequentie van de contacten kan worden teruggebracht. Kennelijk is er dus inmiddels een en ander veranderd in de situatie van cliënt. Om die reden acht ik het noodzakelijk dat we bij de behandeling van deze zaak de beschikking hebben over een recent reclasseringsrapport.

De advocaat-generaal deelt in reactie hierop mede:

Primair stel ik mij op het standpunt dat het verzoek van de raadsman dient te worden afgewezen en de zaak vandaag wordt afgehandeld. Verdachte is ruim een maand geleden op de hoogte gesteld van de zitting van vandaag. Verder begrijp ik van de raadsman dat verdachte regelmatig contact heeft met de reclassering. Dan had het toch op verdachtes weg gelegen om - indien gewenst - tijdig te verzoeken om een nadere rapportage.

Subsidiair kan het verzoek van de raadsman worden toegewezen. Dit om reden dat in eerste aanleg verschillende bijzondere voorwaarden zijn opgelegd en ik me kan voorstellen dat het hof graag over zo recent mogelijke informatie wil beschikken om tot een passende straf te komen.

(...)

Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting deelt de voorzitter mede:

Het hof wijst het verzoek van de raadsman tot het laten uitbrengen van een nieuw reclasseringsrapport af. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte er zelf voor heeft gekozen om - zonder opgave van redenen - zijn persoonlijke situatie niet zelf ter terechtzitting toe te lichten. Daarnaast is gebleken dat verdachte zijnerzijds geen enkel initiatief in de richting van zijn raadsman dan wel de reclassering heeft ondernomen om te komen tot het (tijdig) aanvullen van het reeds voorhanden zijnde reclasseringsrapport.

(...)

De voorzitter stelt de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aan de orde en deelt de korte inhoud mede van de volgende stukken:

- een Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende de verdachte d.d. 18 januari 2011;

- een voorlichtingsrapport van de Justitiële Verslavingszorg te Roermond d.d. 27 augustus 2009 omtrent de persoon van de verdachte;

- een brief van J. Suithoff, forensisch psychiater, werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, d.d. 24 augustus 2009 gericht aan de officier van justitie betreffende de persoon van de verdachte.

De raadsman deelt desgevraagd mede:

De zaak in verband met een overtreding van artikel 295b van het Wetboek van Strafrecht staat nog open.

Mij is niet bekend of cliënt zelf contact heeft opgenomen met de reclassering om het nu lopende contact tot stand te brengen.

Cliënt heeft tot voor kort werk gehad maar heeft op dit moment geen baan. Hij woont bij zijn ouders.

(...)

De raadsman voert het woord tot verdediging als volgt:

De verdediging conformeert zich aan de bewezenverklaring door de eerste rechter van de feiten 1 tot en met 4. Anders ligt dat ten aanzien van de strafoplegging. Primair verzoek ik het hof alsnog te beslissen een nader reclasseringsrapport en/of psychiatrisch rapport te doen opmaken. Wij hebben slechts de beschikking over rapporten die al anderhalf jaar oud zijn. In eerste aanleg waren zowel de officier van justitie als de politierechter van oordeel dat nadere rapportages dienden te worden uitgebracht gelet op de persoonskenmerken van cliënt. Om tot een juiste strafoplegging in hoger beroep te komen, acht ik het noodzakelijk dat de procespartijen en het hof de beschikking hebben over recente informatie omtrent de situatie van cliënt. (...)"

2.2.2. Het hof heeft in het arrest onder het kopje "Op te leggen straf" als volgt overwogen:

"Het hof wijst het verzoek van de raadsman tot het laten uitbrengen van een nieuw reclasseringsrapport en/of een psychologisch rapport af. Het hof heeft daarbij ten eerste in aanmerking genomen dat verdachte er voor heeft gekozen om - zonder opgave van redenen - zijn persoonlijke situatie niet zelf ter terechtzitting toe te lichten. Voorts is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat verdachte zijnerzijds geen enkel initiatief in de richting van zijn raadsman dan wel de reclassering heeft ondernomen om te komen tot het aanvullen van het reeds voorhanden zijnde reclasseringsrapport en/of het opstellen van een psychologisch rapport. Tot slot heeft het hof bij de beoordeling van het verzoek nog in aanmerking genomen dat het verzoek van de raadsman eerst bij gelegenheid van pleidooi is gedaan.

Het hof acht zich ter terechtzitting in hoger beroep door de gemachtigd raadsman, overigens voldoende voorgelicht over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft kennisgenomen van het verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 27 augustus 2009, opgesteld door - kort gezegd - de GGZ. (...)"

2.3. Overwegende, in de zojuist weergegeven strafmotivering, dat het verzoek tot het laten uitbrengen van een nieuw reclasseringsrapport en/of psychologisch rapport is afgewezen omdat het Hof zich over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte voldoende voorgelicht acht, heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat het bij zijn beslissing op het daartoe strekkende, bij pleidooi gedane, verzoek is nagegaan of de noodzaak van het verzochte was gebleken. Dat is bij een dergelijk ter terechtzitting gedaan verzoek de juiste maatstaf. De beslissing op dit, niet met concrete onderzoekthema's onderbouwde, verzoek is voorts niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat het Hof blijkens deze overwegingen rekening heeft gehouden met zowel een eerder in de onderhavige zaak opgemaakt voorlichtingsrapport als met hetgeen de raadsman met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ter terechtzitting naar voren heeft gebracht.

Het voorgaande brengt mee dat de verdachte geen belang heeft bij de klacht dat uit het onder 2.2.1 weergegeven proces-verbaal van de terechtzitting niet blijkt dat het Hof bij zijn eerdere beslissing op het verzoek van dezelfde strekking, dat de raadsman na aanvang van het onderzoek deed, heeft onderzocht of de noodzaak van het verzochte was gebleken.

Het middel faalt.

3. Beoordeling van het tweede en het derde middel

3.1. Het tweede middel behelst de klacht dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het de verdachte een zwaardere straf heeft opgelegd dan in eerste aanleg was bepaald en in hoger beroep door het Openbaar Ministerie is gevorderd. Het derde middel klaagt in verband met de strafoplegging over schending van de beginselen van een eerlijk proces.

De middelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

3.2.1. In eerste aanleg is de verdachte ter zake van (1) mishandeling, (2) bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, (3) mishandeling en (4) opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met bijzondere voorwaarden.

3.2.2. Het hoger beroep tegen dit vonnis is ingesteld door de verdachte.

3.2.3. Het Hof heeft de verdachte, nadat de Advocaat-Generaal had gevorderd, kort gezegd, dat eenzelfde straf zou worden opgelegd als in eerste aanleg bepaald doch met anders geformuleerde bijzondere voorwaarden, en de raadsman van de verdachte had bepleit hetzij een geheel voorwaardelijke vrijheidsstaf, eventueel met bijzondere voorwaarden, hetzij een werkstraf op te leggen, ter zake van dezelfde feiten als waarvoor de verdachte in eerste aanleg werd veroordeeld,

acht maanden gevangenisstraf opgelegd, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met bijzondere voorwaarden.

3.2.4. Deze strafoplegging is in de bestreden uitspraak, voor zover hier van belang, als volgt gemotiveerd:

"- de bewezen verklaarde feiten zijn ernstige en agressieve feiten, waarbij verdachte de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is binnengedrongen;

- de omstandigheid dat deze feiten in aanzienlijke mate gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat zij zich sindsdien "gevangen" voelen in die woning als gevolg van alle veiligheidsmaatregelen die zij hebben genomen;

- de omstandigheid dat en de mate waarin het onder 1 en 3 ten laste gelegde pijn en letsel bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft veroorzaakt en dat de verdachte daarmee een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van deze slachtoffers;

- de omstandigheid dat verdachte de feiten deels heeft gepleegd tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis waarbij verdachte de daaraan verbonden voorwaarden heeft overtreden;

- de omstandigheid dat de verdachte blijkens het op hem betrekking hebbend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 januari 2011, reeds eerder ter zake van mishandeling is veroordeeld.

Het hof is van oordeel dat op grond van het voorgaande niet kan worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd en evenmin met de door de raadsman bepleite geheel voorwaardelijke gevangenisstraf of werkstraf, nu daarin de ernst van het bewezen verklaarde en de recidive onvoldoende tot uitdrukking komen.

Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hier te vermelden duur met zich brengt.

(...)"

3.3. Aldus heeft het Hof in overeenstemming met art. 359, zesde lid, Sv in het bijzonder de redenen opgegeven die de opgelegde gevangenisstraf hebben bepaald, en toereikend gemotiveerd waarom met een straf zoals door het Openbaar Ministerie gevorderd niet kan worden volstaan.

3.4. De op de beide middelen gezamenlijk gegeven toelichting behelst de stellingen, enerzijds dat de verdachte in een alleen door hem ingesteld hoger beroep erop mag vertrouwen dat diens bezwaren tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis voorwerp van beraadslaging zullen zijn en derhalve geen zwaardere straf zal worden opgelegd dan in eerste aanleg is bepaald, en anderzijds het de appelrechter in zo een alleen door de verdachte ingesteld hoger beroep niet vrijstaat om een zwaardere straf op te leggen dan nadat hij de procespartijen in de gelegenheid heeft gesteld zich daarover uit te laten.

3.5. Geen van deze stellingen vindt steun in enige regel van Nederlands recht. Voorts is het opleggen van een zwaardere straf dan waarover partijen zich ter terechtzitting in hoger beroep hebben uitgelaten niet onverenigbaar met de in

art. 6 EVRM belichaamde beginselen van een eerlijk proces.

3.6. De middelen falen.

4. Beoordeling van het vierde middel

4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.

4.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van

acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

5. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

vermindert deze in die zin dat deze zeven maanden en drie weken waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met bijzondere voorwaarden als in het bestreden arrest weergegeven, beloopt;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 5 februari 2013.