Hoge Raad, 21-01-2014, ECLI:NL:HR:2014:135, 12/00942
Hoge Raad, 21-01-2014, ECLI:NL:HR:2014:135, 12/00942
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 21 januari 2014
- Datum publicatie
- 23 januari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:135
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1709, Gevolgd
- Zaaknummer
- 12/00942
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Ontvankelijkheid OM. Dierenarts in hoedanigheid van toezichthouder namens de Voedsel en Waren Autoriteit. Gelet op hetgeen is aangevoerd, bestond voor n-o verklaring van het OM geen grond. ’s Hofs oordeel dat het daarop betrekking hebbende verweer moet worden verworpen is dus juist. Reeds daarop stuit het middel af. Opmerking verdient dat het bestaan van een redelijk vermoeden van schuld van een in de WED strafbaar gesteld feit niet in de weg staat aan het uitoefenen van de bevoegdheden die de dierenarts in zijn hoedanigheid van toezichthouder namens de Voedsel en Waren Autoriteit heeft, mits bij aanwending van die bevoegdheden tegenover een verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen in acht worden genomen. Het Hof heeft niet onbegrijpelijk geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat bij het gebruik van die bevoegdheid de aan de verdachte toekomende waarborgen niet in acht zijn genomen. De enkele omstandigheid dat de dierenarts, zoals namens de verdachte wordt gesteld, op verzoek van de AID en met instemming van de OvJ de door hem verrichtte monsternemingen heimelijk heeft verricht maakt dit niet anders.
Uitspraak
21 januari 2014
Strafkamer
nr. 12/00942 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 8 juni 2011, nummer 22/003376-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , gevestigd te [vestigingsplaats].
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2 Beoordeling van het eerste middel
Het middel behelst de klacht dat het Hof het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte onbegrijpelijk gemotiveerd heeft verworpen.
Het Hof heeft de verdachte van het onder 1 en 3 tenlastegelegde vrijgesproken. Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte (onder 2) bewezenverklaard dat:
"zij - vanaf 12 februari 2007 [verdachte] geheten - in/vanuit een door haar geëxploiteerd slachthuis, in de periode van 1 april 2006 tot en met 20 juni 2007 te Melderslo (gemeente Horst aan de Maas) opzettelijk een door de keuringsdierenarts van de Voedsel- en Warenautoriteit afgekeurd varken dan wel een door de keuringsdierenarts anderszins voor menselijke consumptie ongeschikt verklaard varken, te weten:
- een varken voorzien van het slachtmerk (slachtbliknummer) [001] en
- een varken voorzien van het slachtmerk (slachtbliknummer) [002] en
- een varken voorzien van het slachtmerk (slachtbliknummer) [003],
zijnde destructiemateriaal, heeft onttrokken of heeft laten onttrekken aan verwerking, door dit destructiemateriaal telkens uit de destructiebakken/- tonnen te halen of te laten halen en/of dit destructiemateriaal niet aan (personeel van) het verwerkingsbedrijf [A] aan te bieden of aan te laten bieden."
Het Hof heeft deze bewezenverklaring onder meer doen steunen op de inhoud van de daartoe gebezigde verklaringen van [getuige], de betreffende keuringsdierenarts, opgenomen als bewijsmiddel 3 en 4, welke bewijsmiddelen - voor zover hier van belang - het volgende inhouden:
"3. Het proces-verbaal van verhoor getuige van 20 juni 2007 van de Algemene Inspectiedienst van het ministerie van LNV, documentcode 0419.070620.1800.G01, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven:
als de op 20 juni 2007 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [getuige]:
Op dinsdag 19 juni 2007 heb ik op [verdachte] Slachtplaats Melderslo de levende keuring verricht. Ik heb die dag drie varkens als niet slachtwaardig betiteld. Op voornoemde dag zijn door de keurmeester van de KDS drie karkassen van vleesvarkens van 30-40 kilo als overziener aangewezen. Ik heb de karkassen bekeken en afgekeurd. (...)
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige van 14 november 2007 van de Algemene Inspectiedienst van het ministerie van LNV, documentcode 2028.071114.0800.G01, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven:
als de op 14 november 2007 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [getuige]:
U toont mij een Dagstaat PM keuring van slachthuis [verdachte] BV d.d. 19-06-07 met documentcode [004].
Ik heb dit document opgemaakt. Achter het slachtmerk [001] staat V 4 en in de kolom "afwijking" de tekst: ziek en in de kolom "na het slachten" NSW. Dit betekent dat dit een ziek dier was met ernstige algemene afwijkingen.
U toont mij een Dagstaat PM keuring van slachthuis [verdachte] BV d.d. 19-06-07 met documentcode [005]
Uit dit document volgt dat het karkas met slachtmerk [002] een karkas was met een ontstoken huid en petechien op de nier. Dit betreffende karkas heb ik afgekeurd en ter destructie bestemd.
Onder aan dit document staat met blauwe pen geschreven: het slachtmerk [003]. Dit dier had een ontstoken huid. Dit betreffende karkas heb ik afgekeurd en ter destructie bestemd."
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte wegens:
- inzet van een niet-opsporingsambtenaar bij de opsporing in combinatie met een forse overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM);
- inzet van een niet-opsporingsambtenaar bij de opsporing;
- (...)
Het hof verwerpt deze verweren en overweegt als volgt.
(...)
Inzet van een niet-opsporingsambtenaar bij de opsporing
Naar het oordeel van het hof was de dierenarts in de hoedanigheid van toezichthouder namens de Voedsel en Warenautoriteit bevoegd controlebevoegdheden uit te oefenen en op grond van de toepasselijke communautaire Voorschriften met betrekking tot de keuring van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (met name Bijlage I, hoofdstuk II, onderdeel F bij Verordening (EG) 854/2004) alsmede op grond van artikel 5:18 van de Algemene Wet Bestuursrecht bevoegd monsters te nemen. De enkele omstandigheid dat deze controlebevoegdheid is aangewend nadat een verdenking van een strafbaar feit was gerezen, doet niet af aan de rechtmatigheid van de uitoefening van deze controlebevoegdheid, nu niet aannemelijk is geworden dat bij het gebruik maken van die bevoegdheid de aan de verdachte toekomende waarborgen niet in acht zijn genomen. Het materiaal waarvan monsters zijn afgenomen bestaat immers onafhankelijk van verdachtes wil, zodat ook niet aannemelijk is geworden dat de verdachte is gedwongen mee te werken aan zijn eigen vervolging. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het gebruik maken van controlebevoegdheden nadat sprake was van een verdenking van een strafbaar feit noch op zich zelf noch in combinatie met de overschrijding van de redelijke termijn aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging in de weg staat."
Zoals ook uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt, heeft de keuringsdierenarts in zijn hoedanigheid van toezichthouder namens de Voedsel en Waren Autoriteit op 19 juni 2007 een keuring verricht. Blijkens de stukken van het dossier hield het namens de verdachte gevoerde verweer niet in dat de dierenarts tot deze keuring niet bevoegd was, maar had dit verweer betrekking op in de periode mei en juni 2007 door de dierenarts in de slachterij tevens genomen haar- en vleesmonsters van varkens op de (slacht-)dagen dat hij daar als keuringsdierenarts toezicht hield. Ten aanzien van die monsternemingen - waarvan de resultaten door het Hof ook niet voor het bewijs van het bewezenverklaarde zijn gebezigd - is namens de verdachte gesteld dat de dierenarts daartoe in het kader van zijn toezichthoudende taak tijdens het slachtproces niet bevoegd was, nu hij op verzoek van de Algemene Inspectie Dienst en met instemming van de Officier van Justitie deze monsternemingen heimelijk heeft verricht in het kader van de opsporing van strafbare feiten.
Gelet op hetgeen is aangevoerd, bestond voor niet- ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging ter zake van het onder 2 tenlastegelegde geen grond. Het oordeel van het Hof dat het daarop betrekking hebbende verweer moet worden verworpen is dus juist. Reeds daarop stuit het middel af.
Opmerking verdient dat het bestaan van een redelijk vermoeden van schuld van een in de WED strafbaar gesteld feit niet in de weg staat aan het uitoefenen van de bedoelde bevoegdheden die de dierenarts in zijn hoedanigheid van toezichthouder namens de Voedsel en Waren Autoriteit heeft, mits bij aanwending van die bevoegdheden tegenover een verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen in acht worden genomen. Het Hof heeft niet onbegrijpelijk geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat bij het gebruik van die bevoegdheid de aan de verdachte toekomende waarborgen niet in acht zijn genomen. De enkele omstandigheid dat de dierenarts, zoals namens de verdachte wordt gesteld, op verzoek van de Algemene Inspectiedienst en met instemming van de Officier van Justitie de door hem verrichtte monsternemingen heimelijk heeft verricht maakt dit niet anders.
3 Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.