Hoge Raad, 31-01-2014, ECLI:NL:HR:2014:218, 13/01165
Hoge Raad, 31-01-2014, ECLI:NL:HR:2014:218, 13/01165
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 31 januari 2014
- Datum publicatie
- 31 januari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:218
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1644, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARN:2012:BY4180, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13/01165
Inhoudsindicatie
Particuliere aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering; uitkeringsreglement dat deel uitmaakt van algemeen verbindend verklaarde cao. Uitleg, recht in de zin van art. 79 RO, cao-norm (vgl. HR 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1059, NJ 1994/173 en HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493). Uitkeringsgerechtigde in de zin van art. 43a lid 1 WAO. Werknemer dient ook bij hernieuwde toekenning van WAO-uitkering verzekerd te zijn via werkgever in de metaal en techniek.
Uitspraak
31 januari 2014
Eerste Kamer
nr. 13/01165
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
N.V. SCHADEVERZEKERING METAAL EN TECHNISCHE BEDRIJFSTAKKEN,gevestigd te Rijswijk,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. S.F. Sagel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Schade N.V.
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 296945/HA ZA 10-2489 van de rechtbank Utrecht van 2 februari 2011 en 23 november 2011;
b. het arrest in de zaak 200.103.593 van het gerechtshof te Arnhem van 27 november 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Schade N.V. heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, alsmede door mr. L.E.H. van de Wouw-Scholz, advocaat te Amsterdam, voor Schade N.V.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3 Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiser] was in 1996 werkzaam als heftruckchauffeur bij [A] B.V. (hierna: de werkgever). Na twee ongevallen op 24 en 25 mei 1996 heeft hij zich ziek gemeld.
(ii) Met ingang van 21 maart 1998 ontving [eiser] een WAO-uitkering op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Vanaf deze datum ontving hij van Schade N.V. een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering (hierna: de aanvullende uitkering).
(iii) De aanvullende uitkering werd aan [eiser] verstrekt op basis van een collectieve verzekering die de werkgever bij Schade N.V. had afgesloten overeenkomstig een algemeen verbindend verklaarde cao Aanvullend Invaliditeitspensioen Metaalnijverheid (hierna: cao AVIM). Op de verzekering is een Uitkeringsreglement (hierna: het uitkeringsreglement) van toepassing, dat onderdeel is van de cao AVIM en onder meer inhoudt:
“(…)
Artikel 3
Uitkeringsgerechtigde
1 Uitkeringsgerechtigde kan zijn de (gewezen) werknemer die per de ingangsdatum van het invaliditeitspensioen voldoet aan de voorwaarden dat:
a. hij op 00.00 uur van de dag van de eerste ziekmelding, ten gevolge van welke ziekte hij voor een vervolguitkering in aanmerking komt, bij de Schade N.V. was verzekerd en
b. hij middels een toekenningsbeslissing van het UWV kan aantonen dat hij arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO en dat hij voor een vervolguitkering in aanmerking komt.
(…)
Artikel 4
Invaliditeitspensioen
1 De hoogte van de aanspraak op het invaliditeitspensioen wordt gebaseerd op het jaarsalaris-WAO (uitkering) dat geldt op de eerste ziektedag waaruit de aanspraak op het invaliditeitspensioen ontstaat.
(…)
4 De hoogte en duur van het invaliditeitspensioen volgt de door het UWV telkens vast te stellen mate van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid en zal worden aangepast per de datum waarop het UWV - al dan niet met terugwerkende kracht - de mate van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid wijzigt. Een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid leidt alleen dan tot een aanpassing van het invaliditeitspensioen, indien de gedeeltelijk arbeidsongeschikte op de ingangsdatum van de toename bij de Schade N.V. verzekerd was.
(…)
Artikel 8
Beëindiging van het invaliditeitspensioen
1.a De uitkeringsgerechtigde verliest zijn recht op uitkering onmiddellijk indien en voor dat gedeelte waarvoor het UWV de uitkeringsgerechtigde niet langer (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt acht.
1.b. De uitkeringsgerechtigde verliest zijn recht op uitkering onmiddellijk indien en voor de periode dat het UWV geen vervolguitkering toekent dan wel uitbetaalt. (…).”
(iv) De werkgever heeft [eiser] per 23 april 1998 ontslagen.
(v) Bij besluit van 23 april 2003 heeft het UWV aan [eiser] meegedeeld dat zijn arbeidsongeschiktheid per 10 april 2003 was afgenomen naar minder dan 15% en zijn WAO-uitkering per 12 juni 2003 werd ingetrokken, omdat de WAO pas recht geeft op een uitkering bij arbeidsongeschiktheid van 15% of meer, alsmede dat hij nog voor een periode van vijf jaar na de intrekking van rechtswege werd beschouwd als arbeidsgehandicapte in de zin van de (toenmalige) Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (hierna: Wet Rea). [eiser] heeft aansluitend een WW-uitkering ontvangen en is aangemeld voor re-integratiebegeleiding in het kader van de Wet Rea.
(vi) Schade N.V. heeft de aanvullende uitkering van [eiser] beëindigd per 12 juni 2003.
(vii) Per 6 november 2006 heeft [eiser] zich ziek gemeld. Bij besluit van 28 april 2008 heeft het UWV aan [eiser] meegedeeld dat hij op 3 december 2006 gedurende vier weken arbeidsongeschikt is geweest en aan hem in aansluiting hierop met ingang van 4 december 2006 een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100% per 4 december 2006.
De vorderingen van [eiser] strekken ertoe, kort gezegd, dat voor recht wordt verklaard dat hij zijn aanspraak op de aanvullende uitkering steeds heeft behouden en dat Schade N.V. wordt veroordeeld om met ingang van 12 juni 2003, althans 4 december 2006, jaarlijks een bedrag van € 2.726 aan hem te betalen, met rente en kosten.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Daartoe heeft het hof, samengevat, als volgt overwogen.
Het gaat hier om een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering (ter dekking van het zogenoemde WAO-gat), die blijkens de art. 3, 4 en 8 van het uitkeringsreglement in beginsel de beslissingen van het UWV volgt. Het uitkeringsreglement voorziet in de optiek van partijen niet met zoveel woorden in de door art. 43a lid 1 WAO bestreken situatie van een tijdelijk onderbroken arbeidsongeschiktheid. Partijen verschillen van mening over de interpretatie van die art. 3 en 8. (rov. 4.5)
Art. 3 lid 1 van het uitkeringsreglement beoogt te waarborgen dat de (gewezen) werknemer op de dag van de eerste ziekmelding bij Schade N.V. was verzekerd. De dag van de eerste ziekmelding is in het reglement niet gedefinieerd. Ingevolge art. 8 lid 1, onder a, van het uitkeringsreglement had [eiser] zijn recht op de aanvullende uitkering verloren door het besluit van 23 april 2003 van het UWV. [eiser] mocht in redelijkheid niet verwachten dat een latere ziekmelding tot gevolg zou hebben dat de aanvullende uitkering alsnog over een eerdere periode moest worden uitgekeerd. Voor een hervatting daarvan per datum ziekmelding (6 november 2006) of vier weken nadien (4 december 2006) eist art. 3 lid 1 van het uitkeringsreglement dat [eiser] nog bij Schade N.V. was verzekerd, hetgeen niet het geval was. (rov. 4.6)
Volgens [eiser] verzetten de aanvullende en/of de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid zich ertegen dat zijn, ook in het voordeel van Schade N.V. tot schadebeperking strekkende, re-integratiepoging na haar mislukking tot gevolg heeft dat hij de aanvullende uitkering definitief heeft verloren. Naar het oordeel van het hof heeft [eiser] de aanvullende uitkering echter niet verloren door zijn re-integratiepoging, maar door de combinatie van (zijn berusting in) de afschatting van zijn arbeidsongeschiktheid en het feit dat hij bij de herleving ervan niet meer in dienst was bij enige werkgever in de metaal of techniek. (rov. 4.9)
Het middel betoogt allereerst dat het hof in rov. 4.6 heeft miskend dat de aanspraak die [eiser] in deze procedure jegens Schade N.V. geldend maakt, voortvloeit uit de eerste ziekmelding. De hernieuwde toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering is met toepassing van art. 43a lid 1 WAO geschied op grond van dezelfde oorzaak als de eerste ziekmelding. Dan herleeft gezien de art. 3 en 8 van het uitkeringsreglement tevens de aanvullende uitkering van Schade N.V., aldus het middel.
Nu het uitkeringsreglement onderdeel is van een algemeen verbindend verklaarde cao, vormt het recht in de zin van art. 79 RO, zodat de Hoge Raad de uitleg van het hof dienaangaande op juistheid heeft te onderzoeken. In dit verband is bij de uitleg van de in het geding zijnde bepalingen (de art. 3 en 8) mede van belang welke betekenis naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao en de eventuele toelichting daarbij (vgl. HR 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1059, NJ 1994/173; HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493).
In het oordeel van het hof ligt besloten dat voor het antwoord op de vraag of [eiser] aanspraak heeft op de gevorderde aanvullende uitkering van Schade N.V, beslissend is of [eiser] als uitkeringsgerechtigde in de zin van de aanvullende verzekering is aan te merken op het moment dat hem op grond van art. 43a lid 1 WAO opnieuw een WAO-uitkering werd toegekend. Dit oordeel is juist.
In cassatie is niet bestreden dat, zoals het hof heeft vastgesteld, de bepalingen van de aanvullende verzekering niet met zoveel woorden voorzien in de situatie waarin een WAO-uitkering op grond van art. 43a lid 1 WAO wordt toegekend. Art. 43a lid 1 WAO houdt onder meer in dat indien degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van art. 43 lid 1 WAO is ingetrokken, binnen vijf jaar na de datum van die intrekking opnieuw arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de uitkering werd ingetrokken, toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt zodra die arbeidsongeschiktheid vier weken onafgebroken heeft geduurd.
Het oordeel van het hof in rov. 4.6 komt erop neer dat volgens de art. 3 en 8 (in onderling verband en in verband met art. 4) van het uitkeringsreglement voor de hoedanigheid van uitkeringsgerechtigde in de zin van de aanvullende verzekering was vereist dat [eiser] op het moment van de toekenning van de WAO-uitkering op grond van art. 43a lid 1 WAO, verzekerd was bij Schade N.V. via een werkgever in de metaal en techniek, en dat dit volgens die bepalingen toen niet het geval was.
De uitleg die het hof hiermee heeft gegeven aan de art. 3 en 8 van het uitkeringsreglement, is juist. Aan de aanvullende verzekering via de voormalige werkgever van [eiser] is volgens art. 8 van het uitkeringsreglement een einde gekomen bij de beëindiging van de WAO-uitkering in 2003. Toen aan [eiser] op grond van art. 43a lid 1 WAO opnieuw een WAO-uitkering werd toegekend, was hij, anders dan art. 3 van het uitkeringsreglement eist, niet via enige werkgever in de metaal en techniek bij Schade N.V. aanvullend verzekerd. Deze eis geldt ook indien wordt meegewogen dat die hernieuwe toekenning geschiedde wegens een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak als die van de toekenning van een WAO-uitkering tot 12 juni 2003. Art. 4 lid 4, tweede volzin, van het uitkeringsreglement verlangt immers dat [eiser] op de ingangsdatum van de toename bij Schade N.V. was verzekerd.
Het middel klaagt verder dat het hof in rov. 4.9 de verwerping van het beroep van [eiser] op de aanvullende en/of beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid onvoldoende heeft gemotiveerd. Het middel licht echter niet toe in welk opzicht de motivering van het hof tekortschiet. Een zodanige toelichting kon in het onderhavige geval temeer van [eiser] worden gevergd, nu hij zich jegens Schade N.V. beroept op de redelijkheid en billijkheid in verband met haar weigering om tot uitkering over te gaan, hoewel de aan rov. 4.9 voorafgaande overwegingen van het hof meebrengen dat de door [eiser] gesignaleerde onbillijkheid in verband moet worden gebracht met de omstandigheid dat zijn werkgever (evenals de partijen bij de cao AVIM) geen met art. 43a lid 1 WAO vergelijkbare voorziening in de aanvullende verzekering heeft bedongen.
De slotsom is dat het middel faalt.