Hoge Raad, 09-09-2014, ECLI:NL:HR:2014:2677, 13/02156
Hoge Raad, 09-09-2014, ECLI:NL:HR:2014:2677, 13/02156
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 september 2014
- Datum publicatie
- 19 september 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:2677
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2013:BZ7355, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1673, Gevolgd
- Zaaknummer
- 13/02156
Inhoudsindicatie
Mishandeling. Art. 300 Sr. Onder ‘mishandeling’ in de zin van art. 300 Sr moet niet alleen worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn - zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat -, maar onder omstandigheden ook het bij een ander teweegbrengen van min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam. Uit ’s Hofs bewijsvoering kan worden afgeleid dat verdachte bij A en B zo een onlust veroorzakende gewaarwording heeft veroorzaakt door hen in het water te duwen, doch dit is niet tlgd. Dat zij – zoals wel is tlgd. en bewezenverklaard – door die gedraging van verdachte pijn hebben ondervonden kan uit ’s Hofs bewijsvoering echter niet worden afgeleid. De bewezenverklaring is dus in dit opzicht niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Uitspraak
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 12 april 2013, nummer 24/001337-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.J.P.M. Grijmans en mr. M.W.J.M. van der Meer, beiden advocaat te Bolsward, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, ten aanzien van de bewezenverklaring onder 1 en 3 en de strafoplegging teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Bewezenverklaring en bewijsvoering
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1:
hij op 31 oktober 2011 in de gemeente Groningen opzettelijk mishandelend [betrokkene 1] in het water heeft geduwd, waardoor deze pijn heeft ondervonden; 2:
hij op 31 oktober 2011 in de gemeente Groningen [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [betrokkene 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Kom niet achter mij aan, anders kom ik terug en sla je in elkaar" en "Ik doe je iets aan";
3:
hij op 31 oktober 2011 in de gemeente Groningen opzettelijk mishandelend [betrokkene 2] in het water heeft geduwd, waardoor deze pijn heeft ondervonden."
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 31 oktober 2011, opgenomen op pagina 4 en verder van een dossier met registratienummer PL01KC 2011109094, inhoudende - zakelijk weergegeven -: als verklaring van [betrokkene 1]:
Op 31 oktober 2011 omstreeks 14.20 uur was ik aan het vissen aan de Pottebakkersrijge aan de zijde van de Museumbrug te Groningen. Naast de brug zit een trap. Je kunt daar naar beneden. Ik stond daar samen met mijn vriend, [betrokkene 2].
Op een gegeven moment hoorden wij dat iemand tegen ons zei: "Zijn jullie lekker aan het vissen?" Ik zag toen twee mannen over de brug lopen. Ik zag dat één man op de brug bleef staan. Ik zag dat deze man op de traptreden ging zitten. Ik zag dat de uitgang voor ons geblokkeerd was. Ik zag dat de man zijn tas wegzette. Ik zag dat de man ging staan. Ik zag en voelde in deze beweging dat ik een duw in mijn rug kreeg van deze man. Ik zag dat de man opzettelijk en met kracht ons een duw gaf. Ik verloor hierdoor mijn evenwicht. Ik zag en voelde dat de duw erg hard was. Ik kon niet blijven staan en viel door de duw in het water. Ik voelde dat het water koud was. Ik zag en voelde dat ik met mijn hoofd onder water ging.
Ik zag dat de man die ons erin had geduwd gewoon wegwandelde. Ik ben toen uit de gracht geklommen. Ik weet wel dat de kant best wel hoog was. Toen ik eruit was geklommen zag ik dat [betrokkene 2] nog in het water lag. Ik ben toen achter de man aangelopen. Ik zag en hoorde dat de man in mijn richting begon te schreeuwen. Ik zag en hoorde dat de man tegen mij zei: "Kom niet achter mij aan, anders kom ik terug en sla je in elkaar." Ik heb toen een omstander gevraagd of hij de politie voor mij wilde bellen. Ik zag dat de man meermalen in mijn richting kwam rennen. Ik heb steeds onze positie doorgegeven en even later zag ik dat de politie de man staande hield. De man is door de politie aangehouden.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 31 oktober 2011, opgenomen op pagina 8 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van [betrokkene 2]:
Vandaag, 31 oktober 2011, was ik samen met een vriend van mij, [betrokkene 1], aan het vissen in Groningen. We hadden een plekje gevonden op een plateau naast de Museumbrug. Op een gegeven moment zag ik een man aan komen lopen over de Museumbrug. Ik zag dat de man in onze richting keek en ik hoorde dat de man ons aansprak. Ik hoorde de man vragen: "Zijn jullie lekker aan het vissen?" Ik ben steeds bezig gebleven met mijn hengel en heb niet verder op de man gelet.
Op een gegeven moment merkte ik dat er iemand achter ons stond. Ik heb niet gezien dat deze persoon naar het plateau is gekomen, maar ik merkte opeens dat er iemand achter mij en [betrokkene 1] stond. Op dat moment voelde ik dat ik werd geduwd. Ik voelde dat ik een redelijke zet in mijn rug kreeg. Deze zet was zo hard dat ik ineens voorover het water in viel. Ik zag ook dat [betrokkene 1] ineens voorover viel en ook in het water belandde. Het plateau is ongeveer 40 centimeter hoger dan het water. Ik kon daarna niet heel snel op het plateau komen. Ik had in mijn ene hand een hengel, ik had een rugzak om en mijn jas liep vol met water. Ik werd dus erg zwaar en had veel moeite om weer op het plateau te komen. Ik zag dat [betrokkene 1] wel weer snel op het plateau kwam. Ik zag dat [betrokkene 1] direct achter de man aanliep. Uiteindelijk lukte het mij om op het plateau te komen. Ik heb, denk ik, zo'n minuut in het water gelegen. Ik was erg verbijsterd dat dit gebeurde. Na het incident voelde ik wel dat het erg koud was.
Op het moment dat [betrokkene 1] achter deze man aanging, hoorde ik hem heel hard schreeuwen. Ik hoorde dat hij tegen [betrokkene 1] zei dat hij hem iets aan zou gaan doen en dat [betrokkene 1] weg moest blijven. Ik zag op een gegeven moment dat de man ineens in [betrokkene 1] zijn richting kwam en dat [betrokkene 1] toen snel bij de man uit de buurt ging. Ik zag dat de man, welke ons in het water heeft geduwd, door de politie werd meegenomen.
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aanhouding d.d. 31 oktober 2011, opgenomen op pagina 12 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als bevindingen van de verbalisant:
Op 31 oktober 2011 was ik, verbalisant [verbalisant], werkzaam als hondenbegeleider bij de politie Groningen. Omstreeks 15.00 uur hoorde ik een melding van de politiemeldkamer Groningen. Volgens de meldkamer zouden er twee personen in het water geduwd zijn bij de A-straat. Ik ging ter plaatse. Op de Westerhaven zag ik twee jongens lopen. Ik zag dat deze jongens natte kleding droegen. Ik hoorde één van de jongens zeggen dat ze in het water geduwd waren door een man. Ik zag dat de jongens terwijl mij dit verteld werd, wezen naar een man, welke later bleek te zijn verdachte [verdachte]. Hierop heb ik de verdachte aangehouden.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 31 oktober 2011, opgenomen op pagina 15 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van verdachte: Ik beken dat ik die jongens in het water heb gedrukt. Toen één van die jongens achter me aanliep heb ik nog gezegd dat hij niet zo dicht op mij moest lopen."
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten 1 en 3 voorts het volgende overwogen:
"De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 en 3 ten laste gelegde mishandelingen, omdat het duwen van de aangevers in het water door verdachte geen pijn of letsel heeft opgeleverd.
Het hof oordeelt anders. In zijn arrest van 11 februari 1929 (NJ 1929, p 503) heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat onder 'pijn' als bestanddeel van mishandeling dient te worden verstaan iedere op het lichaam betrokken min of meer hevige onaangename gewaarwording. In datzelfde arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat iemand in het kanaal duwen hieronder kan vallen. In casu zijn aangevers, terwijl ze stonden te vissen, vanaf een kade onverhoeds het water in geduwd. Dat dit een hevige onaangename gewaarwording voor beiden heeft opgeleverd, behoeft naar het oordeel van het hof geen nader betoog. Derhalve komt het hof tot een bewezenverklaring van de onder I en 3 ten laste gelegde mishandelingen."
3 Beoordeling van het eerste middel
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] pijn hebben ondervonden doordat ze door de verdachte in het water zijn geduwd.
De strafbaarstelling van mishandeling in onder meer art. 300 Sr strekt ter bescherming van de lichamelijke integriteit. Blijkens de wetsgeschiedenis, die is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 9 en 10, is de aanvankelijke strafbedreiging van art. 300 Sr tegen hem "die door eenige daad aan een ander opzettelijk ligchamelijk leed toebrengt of opzettelijk diens gezondheid benadeelt" in de loop van het wetgevingsproces vervangen door de strafbaarstelling van "mishandeling" teneinde - kort gezegd - twijfels weg te nemen in verband met de taalkundige juistheid van de uitdrukking 'ligchamelijk leed' en de niet-strafbaarheid van bepaalde vormen van toebrengen van lichamelijk leed. Niet blijkt echter van een wijziging van opvatting ten aanzien van de reikwijdte van wat oorspronkelijk was omschreven als het opzettelijk toebrengen van lichamelijk leed of het opzettelijk benadelen van de gezondheid. Gelet op dit een en ander moet onder 'mishandeling' in de zin van genoemde bepaling niet alleen worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn - zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat (vgl. HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690, NJ 2011/466) - maar onder omstandigheden ook het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam (vgl. HR 11 februari 1929, NJ 1929, p. 503 en HR 12 december 1967, NJ 1970, 314).
Uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid dat de verdachte bij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zo een onlust veroorzakende gewaarwording heeft veroorzaakt door hen in het water te duwen, doch dit is niet tenlastegelegd. Dat zij - zoals wel is tenlastegelegd en bewezenverklaard - door die gedraging van de verdachte pijn hebben ondervonden, kan uit 's Hofs bewijsvoering echter niet worden afgeleid. De bewezenverklaring is dus in dit opzicht niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Het middel is terecht voorgesteld.