Hoge Raad, 19-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1689, 14/02484
Hoge Raad, 19-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1689, 14/02484
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 juni 2015
- Datum publicatie
- 19 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:1689
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:21, Gevolgd
- Zaaknummer
- 14/02484
- Relevante informatie
- Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025], Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 1019w, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 1019bb, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 1019cc
Inhoudsindicatie
Deelgeschilprocedure, art. 1019w Rv. Cassatieberoep tegen uitspraak in hoger beroep tegen deelgeschilbeschikking, art. 1019cc lid 3 en art. 398 Rv; cassatieberoep tegen tussenuitspraak, art. 1019cc lid 3 onder a en art. 401a lid 2 Rv. Is procedure op de voet van art. 1019cc lid 3 Rv dagvaardings- of verzoekschriftprocedure? Wisselbepaling, art. 69 Rv. Begroting kosten in art. 1019cc lid 3-procedure; is art. 1019aa Rv van toepassing?
Uitspraak
19 juni 2015
Eerste Kamer
14/02484
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.E. Franke,
t e g e n
[verweerder],wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Achmea en [verweerder].
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 257916/13-60 van de rechtbank Oost-Brabant van 20 maart 2013;
b. de beschikking in de zaak HD 200.125.641/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 11 februari 2014.
De beschikking van het hof is aan deze uitspraak gehecht.
2 Partijen in het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof is beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze uitspraak gehecht en maakt daarvan deel uit.
Volgens het cassatierekest is het beroep ingesteld door Achmea en BTB Riedas B.V., gevestigd te Zaltbommel (hierna: BTB Riedas). Het cassatierekest is ingediend op 9 mei 2014. BTB Riedas is voordien, op 15 april 2014, failliet verklaard. De advocaten van Achmea en [verweerder] hebben desgevraagd aan de Hoge Raad bericht dat de indiening van het cassatierekest heeft plaatsgevonden zonder de instemming van de curator van BTB Riedas en dat [verweerder] geen behoefte heeft aan schorsing van de cassatieprocedure teneinde de curator tot overneming van het geding op te roepen. Daarbij hebben zij een brief van 17 april 2015 van de curator van BTB Riedas overgelegd, waarin deze het standpunt inneemt dat het cassatieberoep niet rechtsgeldig door BTB Riedas is ingesteld.
Gezien het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat slechts Achmea en [verweerder] partijen in het geding in cassatie zijn, en BTB Riedas dus niet.
3 Het verloop van het geding in cassatie
[verweerder] heeft verzocht het cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit beroep te verwerpen, met veroordeling van Achmea in de kosten, primair begroot op de voet van art. 1019aa Rv, subsidiair volgens het liquidatietarief. Achmea heeft een verweerschrift met betrekking tot het niet-ontvankelijkheidsverweer ingediend. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring.
De advocaten van partijen hebben elk bij brief van 6 februari 2015 op die conclusie gereageerd.
Bij brief van 23 februari 2015 heeft de advocaat van Achmea bericht dat Achmea het beroep intrekt.
Bij brief van 24 februari 2015 heeft de advocaat van [verweerder] bericht dat [verweerder] zijn aanspraak op de kosten van het beroep in cassatie handhaaft. Bij brief van 3 maart 2015 heeft de advocaat van Achmea daarop gereageerd. Bij brief van 6 maart 2015 heeft de advocaat van [verweerder] betoogd dat de brief van 3 maart 2015 van de advocaat van Achmea buiten beschouwing dient te blijven. Bij brief van 9 maart 2015 heeft de advocaat van Achmea daarop gereageerd.
Bij brief van 20 april 2015 heeft de advocaat van Achmea mede namens de advocaat van [verweerder] gereageerd op een brief van 7 april 2015 van de Hoge Raad.
Bij brief van 22 mei 2015 heeft de advocaat van Achmea de Hoge Raad verzocht ook in geval van niet-ontvankelijkverklaring een inhoudelijk oordeel in deze zaak te geven. Bij e-mail van 22 mei 2015 heeft de advocaat van [verweerder] zich daartegen verzet.