Home

Hoge Raad, 30-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1770, 14/00002

Hoge Raad, 30-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1770, 14/00002

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
30 juni 2015
Datum publicatie
1 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:HR:2015:1770
Formele relaties
Zaaknummer
14/00002

Inhoudsindicatie

Art. 261 Sv. Nietige dagvaarding? De aan art. 420bis.1 aanhef en onder b Sr jo. art. 420ter.1 Sr ontleende termen “omzetten” en “een gewoonte maken” komen voldoende feitelijke betekenis toe.

Uitspraak

30 juni 2015

Strafkamer

nr. S 14/00002

ABO/DAZ

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 15 november 2013, nummer 21/000952-13, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , gevestigd te [plaats].

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Tenlastelegging en bewezenverklaring

2.1.

Aan de verdachte is onder 3 tenlastegelegd dat:

"zij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 september 2009, te Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere (rechts)personen, althans alleen, een geldbedrag (van in totaal ongeveer € 1.406.180,00, zijnde de stortingen in de kas ad 2.100.000,00 minus het onder verdachte in beslag genomen bedrag ad € 693.820,00) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van dat geldbedrag gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, hebbende zij, verdachte, al dan niet van het plegen van (het) voormelde strafbare feit(en), een gewoonte gemaakt."

2.2.

Daarvan is bewezenverklaard dat:

"zij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 september 2009, te Emmen althans in Nederland, een geldbedrag (van in totaal ongeveer € 1.406.180,00, zijnde de stortingen in de kas ad 2.100.000,00 minus het onder verdachte in beslag genomen bedrag ad € 693.820,00) heeft overgedragen en heeft omgezet en voorhanden gehad terwijl zij, verdachte, wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, hebbende zij, verdachte, van het plegen van voormelde strafbare feiten, een gewoonte gemaakt."

3 Beoordeling van het eerste middel

3.1.

Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof het verweer strekkende tot partiële nietigverklaring van de inleidende dagvaarding ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit wat betreft het bestanddeel "omzetten" ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.

3.2.

Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:

"De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 3 op het standpunt gesteld dat de dagvaarding met betrekking tot het onderdeel "omzetten" nietig dient te worden verklaard, nu dit bestanddeel onvoldoende feitelijk is omschreven en het voor de verdediging onduidelijk is wat de steller van de tenlastelegging voor ogen had.

Het hof overweegt dat bij de beoordeling of een tenlastelegging een opgave van het feit behelst, het er uiteindelijk op aan komt of het aan de hand van de in de tenlastelegging gebezigde woorden, bezien tegen de achtergrond van het procesdossier, voldoende duidelijk kan zijn welke feitelijke gedragingen het strafbare feit zouden moeten uitmaken dat de verdachte wordt verweten.

Zoals door de Hoge Raad eerder is bepaald komt aan de termen "verbergen en/of verhullen" voldoende feitelijke betekenis toe. Het hof is van oordeel dat het begrip "omzetten" tegen de achtergrond van het dossier voldoende feitelijk is omschreven en dat voldoende duidelijk is waar deze handeling op ziet. Uit de memorie van toelichting bij artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht blijkt dat voor de betekenis van "omzetten" aansluiting is gezocht bij de betekenis zoals is omschreven in de Van Dale, te weten het (geld en goederen) verwisselen met een andere geldswaarde of met zekere handelsartikelen. Uit de memorie van toelichting volgt voorts: "Het gaat om die handeling (vervanging, ruil, investering) waardoor de betrokkene een ander voorwerp verkrijgt dat het voordeel uit het oorspronkelijke misdrijf belichaamt. Het hiervoor genoemde kopen van luxegoederen kan dus behalve gebruik maken ook omzetten opleveren. Omzetten zal veelal tot doel hebben de criminele opbrengsten weer in het legale verkeer te investeren."

Het hof is - anders dan de rechtbank en verdediging - van oordeel dat het bestanddeel "omzetten" tegen de achtergrond van het dossier voldoende feitelijk is omschreven. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman op dit punt."

3.3.

De tenlastelegging is toegesneden op art. 420bis, eerste lid aanhef en onder b, Sr in verbinding met art. 420ter, eerste lid, Sr. Voor zover het middel berust op de opvatting dat de in de tenlastelegging gebezigde, aan die bepaling ontleende term "omzetten" onvoldoende feitelijke betekenis toekomt, faalt het daar deze opvatting onjuist is.

4 Beoordeling van het tweede middel

4.1.

Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof het verweer strekkende tot partiële nietigverklaring van de inleidende dagvaarding ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit wat betreft het bestanddeel "een gewoonte maken" ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.

4.2.

Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:

"De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 3 (...) op het standpunt gesteld dat de dagvaarding met betrekking tot het bestanddeel "gewoontewitwassen" nietig dient te worden verklaard, nu niet nader is omschreven uit welke handelingen die gewoonte heeft bestaan.

Het hof is van oordeel dat het bestanddeel 'gewoontewitwassen' tegen de achtergrond van het dossier voldoende feitelijk is omschreven en dat het voor de verdediging en verdachte voldoende duidelijk is uit welke handelingen die gewoonte heeft bestaan. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman dienaangaande."

4.3.

De tenlastelegging is toegesneden op art. 420bis, eerste lid aanhef en onder b, Sr in verbinding met art. 420ter, eerste lid, Sr. Voor zover het middel berust op de opvatting dat de in de tenlastelegging gebezigde, aan die bepaling ontleende term "een gewoonte maken" onvoldoende feitelijke betekenis toekomt, faalt het daar deze opvatting onjuist is.

5 Beoordeling van het negende middel

6 Beoordeling van de middelen voor het overige

7 Slotsom

8 Beslissing