Hoge Raad, 07-07-2015, ECLI:NL:HR:2015:1807, 14/05317
Hoge Raad, 07-07-2015, ECLI:NL:HR:2015:1807, 14/05317
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 7 juli 2015
- Datum publicatie
- 8 juli 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:1807
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1026, Gevolgd
- Zaaknummer
- 14/05317
Inhoudsindicatie
Vervolg alcoholslotprogramma (asp). HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2015:434. Hetgeen in dat arrest is overwogen m.b.t. de strafvervolging van een verdachte t.z.v. het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank, geldt ook in zaken betreffende de weigering van verdachte mee te werken aan een onderzoek a.b.i. art. 8.2 aanhef en onder a, WVW 1994. In het gegeven dat de uitkomst van de beslissingen t.z.v. het asp van de HR (ECLI:HR:NL:2015:434) en de RvS (ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:622) niet zodanig voorzienbaar was dat de procesdeelnemers in reeds aanhangige strafzaken daarmee rekening hadden behoren te houden en daarom in feitelijke aanleg hadden moeten klagen over, kort gezegd, dubbele vervolging, vindt de HR aanleiding om in zaken waarin vóór 3 maart 2015 uitspraak is gedaan die nog niet onherroepelijk is geworden, te doen wat het hof had behoren te doen, mits (i) tegen de uitspraak tijdig beroep in cassatie is ingesteld, (ii) in de cassatieschriftuur is aangevoerd dat sprake is van dubbele vervolging in die zin dat verdachte t.z.v. hetzelfde feit de verplichting is opgelegd tot deelname aan het asp, en (iii) die stelling door de raadsman is gestaafd met bescheiden aan de herkomst waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld. De onder (iii) genoemde voorwaarde geldt niet indien o.g.v. ’s hofs vaststellingen dan wel o.g.v. de op de voet van art. 434.1 Sv aan de HR gezonden stukken van het dossier de feitelijke grondslag van het middel als vaststaand kan worden aangenomen. Gelet op ’s Hofs strafmotivering kan in cassatie als vaststaand worden aangenomen dat i.c. aan verdachte t.z.v. hetzelfde feit de verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd. Dat betekent dat het OM in zijn vervolging van verdachte t.z.v. dat feit n-o is. HR verklaart het OM n-o in de vervolging.
Uitspraak
7 juli 2015
Strafkamer
nr. S 14/05317
ES
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 15 juli 2013, nummer 20/002780-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.L.E. Marchal, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
2 De bestreden uitspraak
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 8 december 2011 te Waalre als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen."
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof aldaar – voor zover in cassatie van belang – het volgende aangevoerd:
"De door de officier van justitie in eerste aanleg gevorderde straf was conform de daarvoor geldende richtlijn. Het alcoholslotprogramma maakt onderdeel uit van een administratiefrechtelijke afdoening terwijl de rijontzegging is opgelegd in de strafrechtelijke procesgang. Dat zijn gescheiden trajecten. Dat verdachte inmiddels deelneemt aan dat programma heeft dan ook geen enkele invloed op mijn eis.
Ik vorder dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en – opnieuw rechtdoende - het ten laste gelegde feit bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een geldboete van € 1.100,00 (subsidiair 22 dagen hechtenis), met als bijkomende straf een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingehouden is geweest.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 1.100,-, subsidiair 22 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het heeft ter motivering van de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
"De vordering van de advocaat-generaal is (...) alleszins begrijpelijk. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals het feit dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en zijn verklaring dat hij een alcoholslot in zijn auto heeft ingebouwd en daarvoor aanzienlijke kosten heeft moeten maken, ziet het hof echter aanleiding om een gedeelte van de voorgeschreven rijontzegging voorwaardelijk op te leggen."
3 Beoordeling van het tweede middel
Het middel klaagt dat te dezen sprake is van een dubbele vervolging aangezien ter zake van hetzelfde feit én de verdachte de verplichting is opgelegd tot deelname aan het alcoholslotprogramma (hierna: asp) én tegen hem de onderhavige strafvervolging is ingesteld.
HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:434, NJ 2015/256 houdt – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – het volgende in:
"4.4. Tegen de achtergrond van het hiervoor overwogene is bij de huidige Nederlandse regelgeving de strafvervolging van een verdachte ter zake van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank in strijd met de beginselen van een goede procesorde in die gevallen waarin de verdachte op grond van datzelfde feit de onherroepelijk geworden verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd. Die beginselen van een goede procesorde kunnen immers meebrengen – en brengen in de hier aan de orde zijnde gevallen ook mee – dat een inbreuk op het beginsel dat iemand niet twee maal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit, de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging tot gevolg heeft.
Dit vervolgingsbeletsel geldt eveneens gedurende een tegen de oplegging van het asp lopende bezwaar- of beroepsprocedure."
Met het oog op de strafzaken die inmiddels zijn afgedaan met een onherroepelijke veroordeling heeft de Hoge Raad in voormeld arrest beslist dat noch de (mogelijke) oplegging van het asp en de daaraan ten grondslag liggende regelgeving noch het daarover in dat arrest gegeven oordeel kan worden aangemerkt als een voor herziening van een veroordeling door de strafrechter vereist (nieuw) "gegeven" als bedoeld in art. 457, eerste lid onder c, Sv.
Hetgeen de Hoge Raad in dit arrest heeft overwogen met betrekking tot de strafvervolging van een verdachte ter zake van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank, geldt eveneens in zaken als de onderhavige betreffende de weigering van de verdachte mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in art. 8, tweede lid aanhef en onder a, WVW 1994.
Voormeld arrest betreft een onderwerp waarover de feitenrechters in strafzaken – wellicht mede beïnvloed door beslissingen van de bestuursrechter over dit onderwerp – divergerende opvattingen huldigden en dienvolgens tot uiteenlopende beslissingen zijn gekomen. Het arrest van 3 maart 2015 beoogt op dat punt duidelijkheid te verschaffen wat betreft de strafrechtelijke kant van het onderwerp (de strafvervolging). Daags na dit arrest heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in zijn uitspraak duidelijkheid geschapen wat betreft de bestuursrechtelijke kant van het onderwerp (ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:622).
De Hoge Raad realiseert zich dat de uitkomst van deze beslissingen niet zodanig voorzienbaar was dat de procesdeelnemers in reeds aanhangige strafzaken daarmee rekening hadden behoren te houden en daarom in feitelijke aanleg hadden moeten klagen over, kort gezegd, dubbele vervolging. Daarin vindt de Hoge Raad aanleiding om in zaken als de onderhavige waarin vóór 3 maart 2015 uitspraak is gedaan die nog niet onherroepelijk is geworden, te doen wat het hof had behoren te doen, mits (i) tegen de uitspraak tijdig beroep in cassatie is ingesteld, (ii) in de cassatieschriftuur is aangevoerd dat sprake is van dubbele vervolging in die zin dat de verdachte ter zake van hetzelfde feit de verplichting is opgelegd tot deelname aan het asp, en (iii) die stelling door de raadsman is gestaafd met bescheiden aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld. De onder (iii) genoemde voorwaarde geldt niet indien op grond van 's hofs vaststellingen dan wel op grond van de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het dossier de feitelijke grondslag van het middel als vaststaand kan worden aangenomen.
Gelet op 's Hofs hiervoor onder 2.2.2 weergegeven strafmotivering kan in cassatie als vaststaand worden aangenomen dat in de onderhavige zaak aan de verdachte ter zake van hetzelfde strafbare feit de verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd. Dat betekent dat het Openbaar Ministerie in zijn vervolging van de verdachte ter zake van dat feit niet-ontvankelijk is.
Het middel is terecht voorgesteld.