Hoge Raad, 30-01-2015, ECLI:NL:HR:2015:183, 13/05265, 13/05839
Hoge Raad, 30-01-2015, ECLI:NL:HR:2015:183, 13/05265, 13/05839
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 30 januari 2015
- Datum publicatie
- 30 januari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:183
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1905
- Zaaknummer
- 13/05265, 13/05839
- Relevante informatie
- Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025], Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 118, Overleveringswet [Tekst geldig vanaf 07-05-2021], Overleveringswet [Tekst geldig vanaf 07-05-2021] art. 3
Inhoudsindicatie
13/05265
Onteigening. Incident tot tussenkomst; art. 3 Ow. Cassatieberoep tegen vonnis in incident waarin tussenkomst is afgewezen. Beoordeling ontvankelijkheid; HR 24 juni 1992, ECLI:NL:HR:1992:AD1703, NJ 1993/548 (Ogenia). Beroep op exceptio plurium litis consortium. Hoge Raad ziet aanleiding om niet in cassatie gedagvaarde partijen alsnog te doen oproepen op de voet van art. 118 Rv. Eindvonnis waarbij vervroegde onteigening is uitgesproken heeft nog geen kracht van gewijsde. Samenhang met 13/05839.
13/05839
Onteigening. Incident tot tussenkomst; art. 3 Ow. Cassatieberoep tegen afwijzing gevorderde tussenkomst. Beroep op exceptio plurium litis consortium. Hoge Raad ziet aanleiding om niet in cassatie gedagvaarde partijen alsnog te doen oproepen op de voet van art. 118 Rv. Eindvonnis waarbij vervroegde onteigening is uitgesproken heeft nog geen kracht van gewijsde. Samenhang met 13/05265.
Uitspraak
30 januari 2015
Eerste Kamer
13/05265 en 13/05839
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van 13/05265:
1. [A] ,
2. [B] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
de GEMEENTE PEEL EN MAAS,zetelende te Panningen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.P. van den Berg,
en in de zaak van 13/05839:
1. [C] ,wonende te [woonplaats] ,
2. [D] ,wonende te [woonplaats] ,
3. [A] ,wonende te [woonplaats] ,
4. [B] ,wonende te [woonplaats] ,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
de GEMEENTE PEEL EN MAAS,zetelende te Panningen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.P. van den Berg.
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. in de zaak 13/05265 naar het vonnis in de zaak C/04/124216/HA ZA 13-213 van de rechtbank Roermond van 28 augustus 2013;
b. in de zaak 13/05839 naar de vonnissen in de zaak C/04/124216/HA ZA 13-213 van de rechtbank Roermond van 28 augustus 2013 en 23 oktober 2013.
De vonnissen van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen voornoemde vonnissen hebben eisers beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaardingen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Gemeente mede door mr. R.W. Keus.
De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal J.C. van Oven strekt in de zaak 13/05265 tot niet-ontvankelijk verklaring van [A] en voor het overige tot verwerping, en in de zaak 13/05839 tot verwerping.
De advocaat van eisers heeft bij brieven van 9 oktober 2014 op die conclusie gereageerd, de advocaat van de Gemeente heeft dat gedaan bij brief van 17 oktober 2014.
3 Uitgangspunten in cassatie
In cassatie kan worden uitgegaan van de in de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal onder 1.1 en 1.2 vermelde feiten. Samengevat weergegeven komen deze op het volgende neer.
(i) [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waren mede-eigenaren van landbouwgrond (hierna: de grond) in de gemeente [woonplaats] (hierna: de Gemeente).
(ii) De Gemeente wenste een gedeelte van de grond te onteigenen ten behoeve van werkzaamheden voor verkeersdoeleinden. [betrokkene 1] bleek inmiddels te zijn overleden, maar stond in het kadaster nog als mede-eigenaar van de grond ingeschreven.
(iii) De Gemeente heeft daarom op de voet van art. 20 lid 1 Ow de rechtbank verzocht een derde te benoemen tegen wie het onteigeningsgeding kon worden gevoerd. De rechtbank heeft mr. Fraats benoemd als derde in vorenbedoelde zin.
In dit geding heeft de Gemeente [betrokkene 2] en mr. Fraats q.q. gedagvaard en gevorderd bij vervroeging de onteigening van de grond uit te spreken, en een voorschot op de schadeloosstelling te bepalen. Daarop hebben de weduwe van [betrokkene 1] (hierna: [B] ) en diens zoon [A] een incidentele conclusie genomen, strekkende tot tussenkomst op de voet van art. 3 Ow. [B] stelde dat zij door [betrokkene 1] testamentair is benoemd tot diens enige erfgenaam, zodat de grond haar in mede-eigendom toebehoort, samen met haar zwager [betrokkene 2] . [A] voerde aan dat hij pachter is van de grond.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 28 augustus 2013 in het incident de gevorderde tussenkomst afgewezen. Zakelijk weergegeven oordeelde zij dat de op de voet van art. 20 lid 1 Ow als derde benoemde mr. Fraats alleen door de gezamenlijke erfgenamen had kunnen worden vervangen als procespartij. Omdat [betrokkene 1] niet alleen zijn weduwe en zijn zoon [A] als erfgenamen naliet, maar ook nog twee dochters, is de vordering tot tussenkomst niet door de gezamenlijke erfgenamen gedaan. Voor zover [B] en [A] hun vordering mede baseren op art. 3 Ow, slaagt deze evenmin. [B] zou dan immers dubbel in de procedure aanwezig zijn: in persoon, en vertegenwoordigd door mr. Fraats. Ten aanzien van [A] geldt dat zijn hoedanigheid van pachter is betwist in de zin van art. 3 lid 3 Ow. De rechtbank wees daarom in het incident de vordering af. Tegen dit incidentele vonnis is het eerste cassatieberoep gericht, in de zaak met rolnummer 13/05265.
Vervolgens vorderden [B] , [A] en de twee hiervoor in 3.2.2 bedoelde dochters dat zij gezamenlijk zouden worden toegelaten als tussenkomende partij, met vervanging van mr. Fraats q.q.
De rechtbank wees in haar vonnis van 23 oktober 2013 in het incident de gevorderde tussenkomst af. Zij overwoog daartoe, kort samengevat, (opnieuw) dat de gezamenlijke erfgenamen, bij toewijzing van de vordering op de voet van art. 3 Ow, dubbel aanwezig zouden zijn in de procedure, immers zowel in persoon als vertegenwoordigd door mr. Fraats q.q. Zij voegde daaraan toe dat de procedure niet meer door de gezamenlijk e erfgenamen kan worden overgenomen van mr. Fraats q.q. op de voet van art. 20 Ow, aangezien dit alleen mogelijk was op de eerstdienende dag. Tevens sprak de rechtbank in de hoofdzaak de vervroegde onteigening uit, met bepaling van een voorschot op de schadeloosstelling.
Tegen dit vonnis is het tweede cassatieberoep gericht, in de zaak met rolnummer 13/05839.