Hoge Raad, 08-04-2016, ECLI:NL:HR:2016:606, 15/02096
Hoge Raad, 08-04-2016, ECLI:NL:HR:2016:606, 15/02096
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 april 2016
- Datum publicatie
- 8 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2016:606
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:40, Gevolgd
- Zaaknummer
- 15/02096
Inhoudsindicatie
Appelprocesrecht. Pilotreglement hof Amsterdam. Verlening van korte nadere termijn voor memorie van grieven (HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1064, NJ 2015/210); ook ambtshalve?
Uitspraak
8 april 2016
Eerste Kamer
15/02096
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1] ,wonende te [woonplaats] ,
2. [eiseres 2] ,wonende te [woonplaats] ,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff,
t e g e n
1. PRICEWATERHOUSECOOPERS N.V.,gevestigd te Amsterdam,
2. [verweerder 2] ,wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en PWC c.s.
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/13/545125/HA ZA 13-730 van de rechtbank Amsterdam van 9 oktober 2013 en 11 juni 2014;
b. het arrest in de zaak 200.161.419/01 van het gerechtshof Amsterdam van 3 maart 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof, alsmede tegen de aan dat arrest ten grondslag liggende rolbeslissing van 3 februari 2015, hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
PWC c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor PWC c.s. toegelicht door hun advocaat en mr. B.F.L.M. Schim.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 maart 2015 alsmede van de rolbeslissing van 3 februari 2015 en tot terugwijzing naar dit hof.
De advocaat van PWC c.s. heeft bij brief van 19 februari 2016 op die conclusie gereageerd.
3 Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiser] c.s. vorderen in dit geding veroordeling van PWC c.s. tot betaling van schadevergoeding wegens het uitbrengen, en het vervolgens niet intrekken of corrigeren van onjuiste accountantsrapporten. De rechtbank heeft die vordering afgewezen.
(ii) [eiser] c.s. hebben bij dagvaarding van 25 augustus 2014 hoger beroep ingesteld. De zaak is aangebracht op de rol van 23 december 2014.
(iii) Op de rol van 3 februari 2015 is verval verleend van het recht van [eiser] c.s. op het nemen van een memorie van grieven.
(iv) Bij arrest van 3 maart 2015 heeft het hof [eiser] c.s. bij gebreke van grieven niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Het middel klaagt dat het hof heeft miskend dat in een geval als het onderhavige – waarin ingevolge het pilotreglement van het gerechtshof Amsterdam sprake is van één termijn voor het indienen van memories, die niet wordt verlengd, terwijl bij overschrijding van die termijn, zonder peremptoirstelling of voorafgaande waarschuwing, ambtshalve akte niet-dienen wordt verleend – de goede procesorde de appelrechter noopt tot een afweging van het belang van het voorkomen van een onredelijke vertraging van het geding tegen de ernst van het verzuim en de gevolgen van de strikte naleving van het reglement voor de partij die erdoor wordt getroffen. Volgens het middel dient die afweging zonder meer te leiden tot het verlenen van een (korte) termijn van veertien dagen om het verzuim te herstellen en heeft het hof dan ook ten onrechte nagelaten op 3 februari 2015 aan [eiser] c.s. een zodanige termijn te verlenen.
In het onderhavige geval is een pilotreglement toegepast dat aanmerkelijk afwijkt van het landelijk procesreglement, in die zin dat sprake is van één termijn voor het indienen van memories, die niet wordt verlengd, terwijl bij overschrijding van die termijn, zonder peremptoirstelling of voorafgaande waarschuwing, ambtshalve akte niet-dienen wordt verleend. De Hoge Raad heeft daarover eerder overwogen: (i) dat de goede procesorde meebrengt dat – met toepassing van art. 1.6 van het pilotreglement – het belang van het voorkomen van onredelijke vertraging van het geding moet worden afgewogen tegen de ernst van het verzuim en de gevolgen die strikte naleving van het reglement zou hebben voor de procesvoering van de partij die erdoor wordt getroffen en (ii) dat in een geval waarin niet op de eerste daartoe bepaalde datum van grieven is gediend, die afweging zonder meer dient te leiden tot het verlenen van een (korte) termijn van veertien dagen om het verzuim te herstellen (HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1064, NJ 2015/210).
Anders dan PWC c.s. betogen, behoort de hiervoor onder (ii) genoemde afweging niet anders uit te vallen indien de appellant niet vóór het wijzen van arrest heeft verzocht om alsnog van grieven te mogen dienen. De rolraadsheer dient bedoelde afweging ambtshalve te maken, op het moment dat hij constateert dat niet op de eerste daartoe bepaalde datum van grieven is gediend. Indien de rolraadsheer heeft nagelaten een nadere termijn voor grieven te verlenen, mag geen niet-ontvankelijkverklaring volgen, maar dient het hof appellant alsnog de hiervoor bedoelde korte termijn te verlenen.
Gelet op het voorgaande is het middel terecht voorgesteld.