Hoge Raad, 19-09-2017, ECLI:NL:HR:2017:2404, 15/05058
Hoge Raad, 19-09-2017, ECLI:NL:HR:2017:2404, 15/05058
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 september 2017
- Datum publicatie
- 19 september 2017
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2017:2404
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:841, Gevolgd
- Zaaknummer
- 15/05058
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanhoudingsverzoek. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:1999:ZD1314. Het Hof heeft het verzoek afgewezen op de grond dat het “onvoldoende is onderbouwd”, en dat het Hof zich “onvoldoende geïnformeerd acht over de precieze omstandigheden en de reden waarom verdachte als gevolg van dit overlijden [van iemand in zijn omgeving] thans niet op de zitting aanwezig kan zijn”. HR: het Hof heeft weliswaar vastgesteld dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd maar niet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geworden. Gelet hierop had het Hof bij de beslissing op het verzoek tot aanhouding een afweging dienen te maken tussen alle daarbij betrokken belangen. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Uitspraak
19 september 2017
Strafkamer
nr. S 15/05058
DAZ/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 oktober 2015, nummer 20/004041-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1 Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van feit 4 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"De oudste raadsheer deelt mede:
Wij constateren dat uw cliënt vandaag niet ter terechtzitting is verschenen. Dat verbaast ons zeer, aangezien u het hof bij faxbericht d.d. 6 oktober 2015 heeft verzocht om de zaak van uw cliënt niet gelijktijdig te behandelen met de zaak tegen medeverdachte [betrokkene 1] , gelet op de verstoorde relatie tussen hen. Het hof heeft uw verzoek ingewilligd en de zaak tegen uw cliënt is op een ander tijdstip ingepland, zodat partijen elkaar niet treffen. Nu blijkt dat uw cliënt vandaag niet is verschenen.
De raadsman deelt hierop mede:
Het leek mij inderdaad wijselijk om beide partijen uit elkaar te houden. Mijn cliënt is vandaag niet ter terechtzitting verschenen omdat hij afgelopen weekend een goede vriend heeft verloren bij een auto-ongeluk. Hij is door dit nieuws erg van slag. Mijn cliënt is niet de meest stabiele persoon en hij zit momenteel in een zware periode. Normaal gesproken is hij aanwezig bij de behandeling van een strafzaak, maar hij zit er nu helemaal doorheen. Ik zal aan het hof een aantal foto's overleggen die ik van mijn cliënt heb ontvangen.
Ik ben gemachtigd om namens mijn cliënt de verdediging te voeren, maar ik wil het hof verzoeken om de zaak aan te houden. Hij wil graag aanwezig zijn bij de behandeling van zijn zaak.
Hierop overlegt de raadsman een aantal foto's aan de voorzitter (noot griffier: deze foto’s zijn aan dit proces-verbaal gehecht).
De voorzitter deelt hierop mede:
U overlegt aan het hof een aantal foto's van een aanrijding waarbij iemand om het leven is gekomen. Maar we weten niet wie dat is en in welke relatie hij tot verdachte staat.
De raadsman deelt hierop mede:
Ik heb mijn cliënt gevraagd om een nadere onderbouwing te geven, maar dit zijn de enige stukken die ik aan u kan overleggen. Mijn cliënt heeft mij verteld dat het gaat om een hele goede vriend.
Hierop onderbreekt de voorzitter het onderzoek en trekt het hof zich terug in raadkamer voor beraad.
Na hervatting deelt de voorzitter mede:
Het hof heeft zich beraden. Het hof wijst het aanhoudingsverzoek af, nu dit verzoek onvoldoende is onderbouwd. Het hof wil op grond van de toelichting van de raadsman en de overgelegde foto’s wel aannemen dat iemand in de omgeving van de verdachte is overleden, maar wij achten ons onvoldoende geïnformeerd over de precieze omstandigheden en de reden waarom verdachte als gevolg van dit overlijden thans niet op de zitting aanwezig kan zijn."
Het Hof heeft het verzoek afgewezen op de grond dat het "onvoldoende is onderbouwd", en dat het Hof zich "onvoldoende geïnformeerd [acht] over de precieze omstandigheden en de reden waarom verdachte als gevolg van dit overlijden [van iemand in zijn omgeving] thans niet op de zitting aanwezig kan zijn".
Het Hof heeft weliswaar vastgesteld dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd maar niet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geworden. Gelet hierop had het Hof bij de beslissing op het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak een afweging dienen te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294).
Het middel slaagt.
3 Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak – voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen -;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2017.