Hoge Raad, 29-05-2018, ECLI:NL:HR:2018:718, 16/02401
Hoge Raad, 29-05-2018, ECLI:NL:HR:2018:718, 16/02401
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 29 mei 2018
- Datum publicatie
- 29 mei 2018
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2018:718
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:106
- Zaaknummer
- 16/02401
Inhoudsindicatie
Onvoldoende zorg dragen voor onder zijn hoede staand gevaarlijk dier en beschadiging dier door 3 honden (American Staffordshire) onaangelijnd uit te laten waarna die honden andere hond (Hazenwindhond) meermalen over het gehele lichaam hebben gebeten, art. 425.2 en 350.2 Sr.1. American Staffordshire ‘gevaarlijk dier’ a.b.i. art. 425.2 Sr? 2. Voorwaardelijk opzet beschadiging hond.
Ad 1. Het middel berust op de opvatting dat slechts dan sprake kan zijn van een 'gevaarlijk dier' a.b.i. art. 425.2 Sr, indien het dier gevaren oplevert voor mensen. Die opvatting is, mede gelet op de wetsgeschiedenis van art. 425 Sr, onjuist.
Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen ECLI:NL:HR:2003:AE9049 m.b.t. de beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept. In CAG wordt de vraag opgeworpen of nadere algemene aanknopingspunten kunnen worden gegeven om te bepalen onder welke omstandigheden sprake is van een aanmerkelijke kans. Daaromtrent merkt HR het volgende op. Onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Met de thans gebruikelijke formulering van de maatstaf van de aanmerkelijke kans is geen wezenlijk andere of grotere mate van waarschijnlijkheid tot uitdrukking gebracht dan met de in oudere rechtspraak (NJ 1955/55) gebruikte formulering "de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans". HR kan geen algemene regels geven over de exacte grootte van de kans die i.h.a. of voor een bepaald type delict minimaal vereist zou zijn, laat staan deze kans in een percentage uitdrukken. HR herhaalt voorts relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2003:AE9049 m.b.t. de beoordeling of sprake is van een bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans en de afbakening tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld. Blijkens zijn bewijsvoering heeft Hof o.m. vastgesteld dat verdachte wist dat de desbetreffende honden een jaar vóór het in de tll. bedoelde incident bij een eerder bijtincident betrokken waren, dat verdachte ervan op de hoogte was dat bij deze honden de kans op bijtincidenten als reëel was aangemerkt, dat hij wist dat hij vanwege de risico's de drie honden niet samen moest uitlaten en dat hij zich ervan bewust was dat hij de honden ook in losloopgebieden aangelijnd moest houden wanneer andere honden in de buurt waren. Daaraan heeft Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk de gevolgtrekking verbonden dat de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestond dat de honden de andere hond zouden bijten en daardoor zouden beschadigen, welk risico zich heeft verwezenlijkt. ’s Hofs oordeel dat verdachte, door zijn honden tegelijkertijd en onaangelijnd om 18.30 uur 's avonds in een uitlaatgebied uit te laten, bewust deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en behoefde ook in het licht van het in h.b. gevoerde verweer geen nadere motivering. CAG: anders t.a.v. voorwaardelijk opzet beschadiging hond.
Uitspraak
29 mei 2018
Strafkamer
nr. S 16/02401
IV/SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 26 april 2016, nummer 22/004258-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.
1 De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Den Haag - de verdachte ter zake van 1. (de Hoge Raad leest:) "geen voldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, driemaal gepleegd" en ter zake van 2. " opzettelijk en wederrechtelijk een dier dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen" veroordeeld.
Ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde heeft het Hof de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf.
Ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met verbeurdverklaring van drie honden. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander als in het arrest vermeld, en de benadeelde partij [betrokkene 2] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot
- vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde, de beslissing tot toepassing van art. 9a Sr ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde en de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde, in welke vernietiging niet is begrepen de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [betrokkene 1];
- verbetering van de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde in: "geen voldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, driemaal gepleegd";
- terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak wat betreft de strafoplegging ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde en de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan en
- verwerping van het beroep voor het overige.
3 Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.