Hoge Raad, 10-02-2023, ECLI:NL:HR:2023:193, 21/05378
Hoge Raad, 10-02-2023, ECLI:NL:HR:2023:193, 21/05378
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 10 februari 2023
- Datum publicatie
- 10 februari 2023
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:193
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:914, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2021:9052, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 21/05378
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Procesrecht. Vordering van werknemer tot nabetaling loon. Werkgever heeft niet voldaan aan verplichting uit cao om ondertekende exemplaren van urenstaten aan werknemer te overhandigen. Uitleg vordering. Heeft werknemer voldoende gemotiveerd gesteld? Nieuwe grief?
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/05378
Datum 10 februari 2023
ARREST
In de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: de werknemer,
advocaat: H.J.W. Alt,
tegen
1. [verweerster 1] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
3. [verweerder 3],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
hierna gezamenlijk (in enkelvoud): de werkgever,
niet verschenen.
1 Procesverloop in cassatie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 6575426 \ CV EXPL 18-211 \ 406 \ 576 van de rechtbank Gelderland van 21 maart 2018 en 5 december 2018;
b. de arresten in de zaak 200.256.168 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 oktober 2020, 2 maart 2021 en 28 september 2021.
De werknemer heeft tegen de arresten van het hof van 2 maart 2021 en 28 september 2021 beroep in cassatie ingesteld.
Tegen de werkgever is verstek verleend.
De zaak is voor de werknemer toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 maart 2021 en van 28 september 2021, en tot verwijzing.
De advocaat van de werknemer heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De werknemer was bij de werkgever in dienst als chauffeur.
(ii) Op de arbeidsovereenkomst was de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de cao) van toepassing.
(iii) De cao bepaalt onder meer het volgende:
“Artikel 26a - Loonberekening
(…)
2.b. De diensturen moeten door de werknemer worden geregistreerd op een door de werkgever te verstrekken urenverantwoordingsstaat. Een registratieplicht geldt eveneens voor de uren besteed aan rust, pauzes en de correcties.
(…)
2.d. De werknemer ontvangt na controle door de werkgever een voor akkoord getekend exemplaar van de urenverantwoordingsstaat terug.
2.e. De werknemer dient binnen drie maanden na ontvangst van de urenverantwoordingsstaat als bedoeld onder 2.d schriftelijk aan de werkgever eventuele bezwaren kenbaar te maken. Wanneer de werknemer van dat recht geen gebruik maakt, geldt de urenverantwoordingsstaat vanaf dat moment als bewijs.
2.f. De werkgever dient de ingevulde urenverantwoordingsstaat gedurende tenminste een jaar na de datum waarop de invulling betrekking had, te bewaren.”
(iv) De werknemer heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd.
De werknemer heeft in eerste aanleg onder meer gevorderd dat de werkgever wordt veroordeeld tot betaling van:
a. € 305,98 bruto aan achterstallig salaris over de laatste maand van zijn dienstverband;
b. € 5.815,46 bruto aan vakantie-/verlofdagen over het gehele dienstverband;
c. € 36.160,-- bruto aan overuren;
d. € 13.550,-- bruto aan overuren die zijn gemaakt in het weekend;
e. € 12.335,-- netto aan vergoeding verblijfskosten;
f. € 1.140,-- netto aan scholings-/opleidingskosten;
g. € 183,-- netto aan reiskosten die samenhangen met het volgen van de scholing;
h. € 15,-- netto aan bijtelling bekeuringen;
alsmede dat de werkgever wordt veroordeeld tot:
i. afgifte van een deugdelijke bruto-netto specificatie van het onder a tot en met h gevorderde.
De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld om aan de werknemer € 15,-- netto betreffende de bijtelling bekeuringen te betalen, en heeft de vorderingen van de werknemer voor het overige afgewezen.
Het hof heeft bij eindarrest1 het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de werkgever veroordeeld tot betaling van € 30.619,81 bruto aan overuren en € 250,-- netto aan cursuskosten, alsmede tot afgifte van deugdelijke bruto-netto specificaties, waarin de toegewezen bedragen aan overuren zijn verwerkt. Het hof heeft de vorderingen van de werknemer voor het overige afgewezen.
Het hof heeft bij tussenarrest2 onder meer het volgende overwogen.
“Overuren doordeweeks
De werknemer] stelt in de tweede en derde grief aan de orde dat [de werkgever] zich niet heeft gehouden aan de cao doordat [de werkgever] de door [de werknemer] ingevulde dagrapporten niet ondertekend aan [de werknemer] heeft teruggegeven in weekstaten, zodat [de werknemer] ze niet heeft kunnen bewaren voor zijn administratie en ook de bezwaarmogelijkheid die de cao biedt niet heeft kunnen benutten.
(…)
Nu [de werkgever] niet heeft voldaan aan haar verplichting uit de cao om door haar ondertekende exemplaren van de urenstaten aan [de werknemer] te overhandigen, is de termijn van drie maanden van artikel [26a lid] 2.e van de cao, waarbinnen [de werknemer] gehouden was te klagen over een niet juist geaccordeerde urenverantwoording, naar het oordeel van het hof niet gaan lopen omdat de aanvang van deze termijn is gekoppeld aan de ontvangst van een door de werkgever geaccordeerd exemplaar. [De werknemer] zal daarom, zoals verzocht, in de gelegenheid worden gesteld om zijn vordering te baseren op de daadwerkelijk te weinig betaalde overuren. In verband daarmee wordt [de werkgever] op grond van artikel 22 Rv bevolen om bij akte over te leggen (zonder verdere toelichting): alle dagrapporten, urenstaten, uitdraaien van de tachografen en salarisspecificaties over de periode dat [de werknemer] in dienst was. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol van 30 maart 2021. [De werknemer] zal vervolgens de gelegenheid krijgen om hierop te reageren en eventueel zijn eis te wijzigen. Indien [de werknemer] zijn eis wil wijzigen dient deze eiswijziging te worden toegelicht met een gespecificeerde en voldoende onderbouwde berekening van de daadwerkelijk te weinig betaalde overuren conform artikel 26[a] lid 2.d van de cao. Vervolgens zal [de werkgever] mogen reageren bij antwoordakte.
Overuren weekend en verblijfskosten
Met de grieven 2 en 3 komt [de werknemer] ook op tegen het oordeel van de kantonrechter dat zijn vordering met betrekking tot betaling van de overuren in het weekend en de verblijfskosten moet worden afgewezen. Hij heeft dit verder echter niet toegelicht, anders dan dat hij in de derde grief heeft aangevoerd dat de kantonrechter de bewijslast ten onrechte bij [de werknemer] heeft neergelegd. Dit standpunt is onjuist. [De werknemer] beroept zich op een rechtsgevolg van zijn stellingen waardoor hij op grond van artikel 150 Rv de bewijslast draagt van door hem gestelde feiten of rechten. Dit is slechts anders indien uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. [De werknemer] heeft niet gesteld dat hij door toedoen van [de werkgever] niet beschikt over gegevens die betrekking hebben op deze vordering, zoals dat wel het geval is met betrekking tot de hiervoor besproken vordering omtrent de overuren doordeweeks. [De werknemer] heeft ook niet gesteld waarom de bewijslastverdeling anders zou moeten zijn. Het hof ziet in de gegeven feiten en omstandigheden ook geen reden om de bewijslast om te draaien. De grieven 2 en 3 worden verworpen voor zover deze betrekking hebben op de afwijzing van de vorderingen tot betaling van de overuren in het weekend en de verblijfskosten.”
Het hof heeft bij eindarrest onder meer het volgende overwogen.
“2.1. Bij tussenarrest (…) is bepaald dat [de werknemer] in de gelegenheid zal worden gesteld om zijn vordering tot betaling van overuren te baseren op de daadwerkelijk te weinig betaalde overuren. In verband daarmee is [de werkgever] bevolen om bij akte over te leggen (zonder verdere toelichting): alle dagrapporten, urenstaten, uitdraaien van de tachografen en salarisspecificaties over de periode dat [de werknemer] in dienst was. [De werkgever heeft] hierop een akte ingediend op 4 mei 2021. Zij heeft voor de jaren 2011 en 2012 loonstroken overgelegd en voor de jaren 2013 en 2014 loonstroken en uitdraaien van tachografen. Over de jaren 2015 tot en met 2017 heeft [de werkgever] alle gevraagde stukken overgelegd, op één week in 2017 na.
Eiswijziging
De werknemer] heeft bij akte van 1 juni 2021 zijn vordering gewijzigd. (…)
Allereerst zal worden beoordeeld of de eiswijziging kan worden aanvaard. In 4.11. van het tussenarrest is onder het hoofd: “Overuren doordeweeks” overwogen: “Indien [de werknemer] zijn eis wil wijzigen dient deze eiswijziging te worden toegelicht met een gespecificeerde en voldoende onderbouwde berekening van de daadwerkelijk te weinig betaalde overuren (onderstreping hof) conform artikel 26[a] lid 2.d van de cao.” [De werknemer] heeft zijn eiswijziging niet beperkt tot overuren, maar hij heeft ook ter zake van zaterdagen, zondagen, feestdagen en cao-vergoedingen vorderingen ingesteld. Het hof wijst erop dat in 4.12. van het tussenarrest is overwogen dat de grieven 2 en 3 worden verworpen voor zover deze betrekking hebben op de afwijzing van de vorderingen tot betaling van de overuren in het weekend en de verblijfskosten. In het tussenarrest is dus al een bindende eindbeslissing, te weten een afwijzing, gegeven ter zake van de vordering tot betaling van overuren op zaterdagen en zondagen en de verblijfskosten. Bij gebreke van een andersluidende toelichting van [de werknemer] begrijpt het hof dat [de werknemer] met die cao-vergoeding doelt op voornoemde verblijfskosten. Aan deze eindbeslissing ligt als overweging ten grondslag dat [de werknemer] niet heeft gesteld dat hij door toedoen van [de werkgever] niet beschikt over gegevens die betrekking hebben op deze vorderingen. [De werknemer] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat op deze beslissing moet worden teruggekomen. Ook ambtshalve ziet het hof geen grond om op voormelde eindbeslissing terug te komen.
2.3.3. Vergoeding wegens werken op feestdagen heeft [de werknemer] niet eerder gevorderd dan bij akte van 1 juni 2021. Er is dus nimmer een debat gevoerd over de vergoeding voor het werken op feestdagen, terwijl [de werknemer] van meet af aan ermee bekend verondersteld mag worden dat hij ook op feestdagen werkte. In zoverre is er dan ook sprake van een geheel nieuw geschilpunt dat niet door de grieven is ontsloten. Deze vordering moet daarom gezien worden als een nieuwe grief, maar die grief is niet tijdig, namelijk in de memorie van grieven, naar voren gebracht.
2.3.4. Gezien het voorgaande is naar het oordeel van het hof de eiswijziging in strijd met een goede procesorde, voor zover het de vordering tot betaling van doordeweekse overuren te boven gaat.”
3 Beoordeling van het middel
Onderdeel I van het middel klaagt onder meer dat het hof een te beperkte uitleg heeft gegeven aan de vordering van de werknemer en te hoge eisen heeft gesteld aan diens stelplicht. De bij memorie van grieven geformuleerde vordering van de werknemer kan niet anders worden begrepen dan dat hij vordert dat de werkgever aan hem betaalt alle ten onrechte niet ontvangen loon en verblijfskosten zoals die zullen blijken uit de door de werkgever over te leggen bescheiden, of dat nu uren in het weekend, op feestdagen of doordeweeks betreft. De vordering van de werknemer was een schatting, omdat hij niet van de werkgever – anders dan de cao voorschreef – de ingeleverde urenstaten heeft terugontvangen en hij de omvang van de vordering dus (nog) niet kon berekenen. Die moest nog worden gepreciseerd aan de hand van de door de werkgever over te leggen gegevens. Volgens het onderdeel is dan ook onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat de werknemer zijn vordering ter zake van de overuren in het weekend en de verblijfskosten niet verder heeft toegelicht. De werknemer kon immers niet meer of anders stellen. De bij akte van 1 juni 2021 gegeven specificatie ter zake van de uren op feestdagen aan de hand van de door de werkgever overgelegde gegevens is geen nieuwe grief maar een voortzetting en nadere invulling van de bestaande grieven, aldus het onderdeel.
Zoals blijkt uit de passages aangehaald in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.9 en 3.17 heeft de werknemer in zijn memorie van grieven (bij grief 2 en in het petitum) zijn eis ten aanzien van de vorderingen onder c, d en e (zie hiervoor in 2.2) gewijzigd en heeft hij gevorderd
- primair: (i) dat de werkgever bij tussenarrest wordt veroordeeld om een berekening met betrekking tot de nog uit te betalen diensturen over te leggen die voldoet aan de geldende cao, voorzien van de dagrapporten en met een berekening van de verdere gevolgen voor vakantie- en verlofdagen, overuren en weekeindoveruren, en verblijfskosten, alsmede (ii) uitbetaling van het saldo van deze berekening;
- subsidiair: uitbetaling van het bedrag dat de werknemer gemotiveerd heeft berekend aan schatting achterstallig loon vermeerderd met de daaruit voortvloeiende verdere betalingen.
In cassatie is niet bestreden het oordeel van het hof (in rov. 4.11 van het tussenarrest) dat de werkgever niet heeft voldaan aan de verplichting uit de cao om door de werkgever ondertekende exemplaren van de urenstaten aan de werknemer te overhandigen. In de inleiding van de memorie van grieven en in de toelichting op grief 2 heeft de werknemer onder meer aangevoerd dat hij daardoor niet beschikt over bewijsstukken voor zijn vordering en dat hij zijn vordering daarom baseert op een schatting.
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.1.2 is overwogen, is onbegrijpelijk het oordeel van het hof (in rov. 4.12 van het tussenarrest) dat de werknemer ten aanzien van de overuren in het weekend en de verblijfskosten niet heeft gesteld dat hij door toedoen van de werkgever niet beschikt over gegevens die betrekking hebben op zijn vordering. Voorts heeft het hof met dat oordeel miskend dat van de werknemer niet kan worden gevergd dat hij een stelling onderbouwt voor zover de voor die onderbouwing benodigde gegevens zich bij de werkgever bevinden en hij daartoe geen toegang heeft.3
Ook is onbegrijpelijk het oordeel van het hof (in rov. 2.3.3. van het eindarrest) dat de vordering tot vergoeding wegens het werken op feestdagen een nieuwe grief is. Zoals blijkt uit de passages aangehaald in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.18-3.19 laat deze bij akte van 1 juni 2021 gespecificeerde vordering zich niet anders uitleggen dan dat deze een uitwerking is van de hiervoor in 3.1.2 weergegeven, reeds bij memorie van grieven gedane eiswijziging.
De hiervoor in 3.1.1 weergegeven klachten slagen dan ook. De overige klachten van onderdeel I behoeven geen behandeling.
De klachten van onderdeel II kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).