Hoge Raad, 15-03-2024, ECLI:NL:HR:2024:400, 22/03834
Hoge Raad, 15-03-2024, ECLI:NL:HR:2024:400, 22/03834
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 maart 2024
- Datum publicatie
- 15 maart 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:400
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:914
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2022:6399
- Zaaknummer
- 22/03834
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Afwijzing door werkgever van Xella-voorstel. Heeft hof juiste peilmoment gehanteerd bij beoordeling van beroep van werkgever op bestaan van reële re-integratiemogelijkheden? Rechtsingang verzoek tot schadevergoeding. Toepassing art. 69 Rv.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/03834
Datum 15 maart 2024
BESCHIKKING
In de zaak van
[de werknemer],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
hierna: de werknemer,
advocaat: M.J. van Basten Batenburg,
tegen
STICHTING REGIONAAL OPLEIDINGSCENTRUM TWENTE,
gevestigd te Hengelo,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
hierna: ROC,
advocaat: H.J.W. Alt.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 8567577 CV EXPL 20-2828 van de rechtbank Overijssel van 28 juli 2020 en 3 november 2020;
b. de arresten in de zaak 200.289.739 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 februari 2022 en 26 juli 2022.
De werknemer heeft tegen het arrest van het hof van 26 juli 2022 beroep in cassatie ingesteld.
ROC heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de werknemer heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De werknemer is meer dan 32 jaar als docent in dienst geweest bij (rechtsvoorgangers van) ROC.
(ii) In maart 2016 is de werknemer uitgevallen wegens arbeidsongeschiktheid.
(iii) ROC heeft (na een loonsanctie) het loon van de werknemer doorbetaald tot 7 maart 2019. Met ingang van deze datum heeft de werknemer een WGA-uitkering op basis van 53,81% arbeidsongeschiktheid ontvangen.
(iv) Op 7 juni 2019 heeft de werknemer ROC verzocht het dienstverband te beëindigen onder toekenning van een transitievergoeding van € 81.000,-- en de uitbetaling van resterend verlof. ROC heeft hiermee niet ingestemd.
(v) Op 1 juli 2020 is de arbeidsovereenkomst van de werknemer geëindigd wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
De werknemer vordert in deze procedure onder meer veroordeling van ROC tot betaling van een schadevergoeding van € 81.000,--. De werknemer heeft hieraan ten grondslag gelegd dat ROC in strijd heeft gehandeld met goed werkgeverschap (art. 7:611 BW) doordat ROC het voorstel van de werknemer om het dienstverband te beëindigen tegen betaling van de transitievergoeding niet heeft aanvaard. De kantonrechter1 heeft deze vordering afgewezen.
Het hof2 heeft het vonnis van de kantonrechter op dit punt bekrachtigd. Daartoe heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, overwogen dat het eerst zal beoordelen of ROC als goed werkgever gehouden was in te stemmen met het beëindigingsvoorstel van de werknemer en, in dat verband, of sprake was van een gerechtvaardigd belang aan de zijde van ROC bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst, gelegen in de aanwezigheid van reële re-integratiemogelijkheden voor de werknemer. (rov. 3.5-3.7)
Vervolgens heeft het hof overwogen:
“3.8. Het hof acht in dit verband de volgende feiten en omstandigheden van belang (…):
- Vanaf 13 juli 2017 (het arbeidskundig onderzoek (…)) is duidelijk dat [de werknemer] wegens zijn beperkingen niet langer geschikt is voor de eigen functie van docent, maar is aangewezen op administratieve taken in een stressvrije omgeving.
- Aanvankelijk opteert [de werknemer] voor een vervroegd pensioen, maar hij ziet hiervan af.
- Eind 2017 gaat [de werknemer] (administratieve) werkzaamheden verrichten bij het BPV-bureau van ROC. Na afronding hiervan geeft [de werknemer] te kennen deze werkzaamheden niet passend (en te saai) te vinden. Hierna wordt – zonder succes – ingezet op re-integratie in het tweede spoor.
- Op verzoek van [de werknemer] wordt in maart 2018 een pensioenscan aangevraagd. Partijen worden het niet eens over een regeling.
- Partijen spreken af dat [de werknemer] op 16 september 2018 zal starten met administratief-ondersteunende taken aan de onderwijsteams bij het Onderwijsbureau van het MBO Mens en Maatschappij. [De werknemer] meldt zich hiervoor af op 15 september 2018.
- De bedrijfsarts adviseert vervolgens een mentaal belastbaarheidsonderzoek te laten verrichten. Na aanvraag van dit onderzoek is, gelet op de te verwachten duur daarvan, besloten om dit onderzoek ‘on hold’ te zetten in afwachting van de WIA-beschikking.
- Op 8 april 2019 is de WIA-beschikking ontvangen, waarin staat dat [de werknemer] 53,81% arbeidsongeschikt is, dat hij werkzaam kan zijn in de voorbeeldfuncties: archiefmedewerker, boekhouder, kassier, productiemedewerker industrie (samenstellen van producten); dat de verwachting is dat de functionele mogelijkheden op langere termijn kunnen toenemen en dat re-integratie vanwege de leeftijd en naderende AOW weinig zinvol lijkt.
- Bij brief van 15 mei 2019 bericht ROC over het eindigen van de loondoorbetalingsverplichting per 7 maart 2019 en kondigt aan dat de mogelijkheden tot werkhervatting binnen het ROC zullen worden onderzocht. Aangeboden wordt een vaststellingsovereenkomst te sluiten.
- Bij brief van 7 juni 2019 doet [de werknemer] een beëindigingsvoorstel per 1 augustus 2019 onder uitkering van (onder meer) een transitievergoeding van € 81.000,-.
- Bij brief van 2 juli 2019 wijst ROC dit voorstel af en kondigt aan opnieuw de arbeidsmogelijkheden te onderzoeken, gelet op de restverdiencapaciteit van [de werknemer] en de verwachting dat de belastbaarheid zal verbeteren.
- De bedrijfsarts geeft 22 juli 2019 te kennen zich te kunnen vinden in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van het UWV en dat hij [de werknemer] inzetbaar acht voor werk in een administratieve omgeving zonder contact met studenten, tijdsdruk of productiedruk.
- Bij brief van 29 oktober 2019 bericht ROC aan [de werknemer] dat hij voor maximaal vier dagdelen administratieve werkzaamheden kan verrichten bij het Onderwijsbureau en wordt hij uitgenodigd voor een gesprek. Het aangeboden werk betreft de volgende administratieve taken: de analyse van resultaten van generieke vakken, de analyse van beoordelingsformulieren examendossiers en het bijwonen van examens op school.
- [De werknemer] laat op 7 november 2019 aan ROC weten dat hij wil stoppen met werken en het contract wil beëindigen.
- [De werknemer] vraagt omstreeks 8 december 2019 een deskundigenoordeel aan bij het UWV.
- Op 30 maart 2020 rapporteert het UWV dat de aangeboden werkzaamheden bij het Onderwijsbureau als passend worden beschouwd.
- [De werknemer] is, ondanks daartoe strekkende uitnodigingen van ROC, niet meer aan de slag gegaan tot het einde van de arbeidsovereenkomst wegens het bereiken van de AOW-leeftijd per 1 juli 2020.”
Op basis van deze feiten en omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat de aan de werknemer aangeboden werkzaamheden passend waren en een reële functie betroffen. (rov. 3.11-3.14)
Het hof acht het door ROC aangeboden werk een redelijk voorstel, waaraan de werknemer ten minste een poging of een gesprek had kunnen en moeten wagen. (rov. 3.15)
ROC had daarmee wegens reële re-integratiemogelijkheden een gerechtvaardigd belang bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst en heeft niet gehandeld in strijd met goed werkgeverschap door het beëindigingsvoorstel van de werknemer niet te aanvaarden. (rov. 3.15-3.16)
3 Rechtsingang
De vordering van de werknemer in deze procedure strekt tot betaling door ROC van schadevergoeding op de grond dat ROC heeft gehandeld in strijd met haar uit art. 7:611 BW voortvloeiende verplichting om de arbeidsovereenkomst met de werknemer te beëindigen onder toekenning van een transitievergoeding, en valt onder het toepassingsbereik van art. 7:686a lid 2 BW. De onderhavige procedure had dan ook niet met een dagvaarding, maar met een verzoekschrift moeten worden ingeleid.3 De Hoge Raad zal daarom, met toepassing van art. 69 Rv, bij beschikking uitspraak doen.