Home

Hoge Raad, 06-06-2025, ECLI:NL:HR:2025:859, 23/00750

Hoge Raad, 06-06-2025, ECLI:NL:HR:2025:859, 23/00750

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
6 juni 2025
Datum publicatie
6 juni 2025
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:859
Formele relaties
Zaaknummer
23/00750

Inhoudsindicatie

Belasting van personenauto’s en motorrijwielen; art. 10, leden 2 en 8, Wet BPM 1992; taxatiemethode; referentievoertuig; “belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen”; vervallen van de opties ‘bijstelling marktsituatie’ en de ‘bijstelling dealersituatie’ in een koerslijst.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 23/00750

Datum 6 juni 2025

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 januari 2023, nrs. BK-ARN 21/00540 en BKN-ARN 21/005411, op het hoger beroep van belanghebbende en het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 19/7223) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.

1 Geding in cassatie

1.1

Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld.Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

1.2

Belanghebbende heeft schriftelijk zijn zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebracht.De Staatssecretaris heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van dupliek ingediend.

1.3

Belanghebbende heeft op 18 maart 2025 verzocht om de Minister van Justitie en Veiligheid te veroordelen tot een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn die geldt voor de behandeling van het cassatieberoep.De Minister van Justitie en Veiligheid heeft schriftelijk gereageerd op het hiervoor bedoelde verzoek en zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.

2 Beoordeling van de in het principale beroep in cassatie aangevoerde klachten

2.1

De klachten zijn gericht tegen het door het Hof – op de voet van artikel 10, lid 8, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (tekst 2019; hierna: de Wet) –vastgestelde afschrijvingspercentage voor de door belanghebbende geregistreerde gebruikte personenauto. Volgens de klachten had het Hof bij de berekening van de in artikel 10, lid 8, van de Wet bedoelde som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, lid 5, van de Wet, en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) op het tijdstip waarop het motorvoertuig voor het eerst in gebruik is genomen, niet moeten uitgaan van het bedrag aan bpm dat voor het zogenoemde referentievoertuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop dat referentievoertuig voor het eerst in gebruik werd genomen, maar van het bedrag aan bpm dat voor de geregistreerde personenauto verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop die personenauto voor het eerst in gebruik werd genomen.

2.2

De klachten slagen, gelet op de gronden die zijn vermeld in rechtsoverwegingen 3.2.2 tot en met 3.2.4 van het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703, en rechtsoverweging 3.3.4 van het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1714.

3. Beoordeling van het in het voorwaardelijke incidentele beroep in cassatie voorgestelde middel

3.1

Het incidentele beroep in cassatie is ingesteld onder de voorwaarde dat de in het principale beroep aangevoerde klachten terecht zijn aangevoerd. Uit hetgeen hiervoor in onderdeel 2 is geoordeeld, volgt dat deze voorwaarde is vervuld.

3.2.1

Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat belanghebbende bij gebruikmaking van de methode als omschreven in artikel 10, lid 8, van de Wet (de taxatiemethode) voor het vaststellen van de handelsinkoopwaarde van de te registreren personenauto in onbeschadigde staat, aanspraak kan maken op een tweetal waardeverminderende factoren die voorkomen in de door de Inspecteur overgelegde koerslijst van Eurotax, te weten ‘marktsituatie’ en ‘marktsituatie handelaar’.

3.2.2

Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in rechtsoverweging 3.4 van het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:361. De Inspecteur was bij het doen van de uitspraak op bezwaar niet gehouden om de hiervoor in 3.2.1 bedoelde factoren ‘marktsituatie’ en ‘marktsituatie handelaar’ toe te passen en de naheffingsaanslag op die grond te verminderen.

4 Slotsom

Gelet op hetgeen hiervoor in 2.2 en 3.2.2 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

5 Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure

6 Proceskosten

7 Beslissing