Home

Parket bij de Hoge Raad, 03-03-1994, ECLI:NL:PHR:1994:21, 2975

Parket bij de Hoge Raad, 03-03-1994, ECLI:NL:PHR:1994:21, 2975

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
3 maart 1994
Datum publicatie
10 december 2020
ECLI
ECLI:NL:PHR:1994:21
Formele relaties
Zaaknummer
2975

Inhoudsindicatie

Indien de rechter oordeelt dat het beslag niet behoeft te worden gehandhaafd, dan zal hij moeten onderzoeken of de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan een belanghebbende onder wie de voorwerpen niet zijn inbeslaggenomen en die of wel zelf een klaagschrift heeft ingediend dan wel tijdens de behandeling door de raadkamer om teruggave van de voorwerpen heeft verzocht, op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is.

Conclusie

J.M.

Nr. 2975 Besch.

Parket, 3 maart 1994

Mr. Fokkens

Conclusie inzake:

[klager]

Edelhoogachtbaar College,

1. Het beroep in cassatie is gericht tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage waarbij verzoekers beklag tegen het voortduren van het beslag op 66 chèques en girobetaalkaarten en een paspoort ongegrond is verklaard. In dezelfde beschikking heeft de Rechtbank de teruggave gelast van: de chèques en betaalkaarten aan ‘’[A]’’, het paspoort aan [betrokkene].

2. Nadat verzoekers klaagschrift was ingediend, zijn ‘’[A]’’ en [betrokkene] opgeroepen om op het klaagschrift te worden gehoord.

Zij zijn bij het onderzoek in raadkamer gehoord om namens ‘’[A]’’ en door [betrokkene] is daar gevraagd om teruggave van goederen, waarvan de Rechtbank in haar beschikking de teruggave heeft gelast.

Een klaagschrift ex 552a Sv is echter door geen van beiden ingediend.

3. Ambtshalve — er is geen schriftuur ingediend — wil ik aandacht besteden aan de vraag of de Rechtbank voornoemde last tot teruggave mocht geven.

4. Teruggave van inbeslaggenomen goederen aan anderen dan de beslagene is mogelijk, indien

- de Officier van Justitie gebruik maakt van de hem in art. 118 lid 3 Sv toegekende bevoegdheid en een beklag tegen dat voornemen uitblijft of niet gegrond wordt geacht;

of

- de belanghebbende gebruik maakt van de mogelijkheid tot het doen van beklag op grond van art. 552a Sv.

Uit de stukken blijkt van het één noch het ander.

5. Wordt een beklag met een verzoek tot teruggave aan de beslagene ongegrond verklaard, dan kan geen last gegeven worden tot teruggave aan een derde. Aldus tot nu toe de rechtspraak van de Hoge Raad, b.v. NJ 1981, 319 en recent 25 januari 1993, besch. nrs. 3006/3007. Art. 552a lid 6 verzet zich daartegen.

6. Aanvankelijk meende ik dat redelijke wetsuitleg in een geval als dit, waarin:

- de belanghebbenden zijn opgeroepen om op het klaagschrift te worden gehoord, maar hen niet is medegedeeld dat zij ook hunnerzijds een klaagschrift kunnen indienen;

- de belanghebbenden bij de behandeling in raadkamer om teruggave van de betreffende goederen hebben verzocht;

- klager en zijn raadsman de gelegenheid hadden op deze verzoeken te reageren,

mee brengt dat de rechter, hoewel hij het beklag ongegrond verklaart, wel een last tot teruggave aan die belanghebbenden mag geven. De ratio van het voorschrift dat zij moeten worden opgeroepen, is immers dat bij de beslissing op het klaagschrift ook met hun belangen rekening kan worden gehouden.

Het verzoek tot teruggave tijdens de behandeling in raadkamer gedaan zou dan moeten worden beschouwd als een beklag ex 552a Sv.

7. Bij nader inzien meen ik dat dit anders moet worden gezien. De Rechtbank stelt in haar beschikking vast dat er geen reden is het beslag te doen voortduren. Derhalve had zij (in zoverre) het beklag gegrond moeten verklaren.

Vervolgens kon zij gelet op de verzoeken tot teruggave van ‘’[A]’’ en ‘’[betrokkene]’’ de teruggave van de goederen aan hen gelasten. Art. 552a Sv verbiedt niet dat de goederen aan een ander dan de klager worden teruggegeven.

Mijns inziens ligt in de regeling van het horen van andere belanghebbenden besloten, dat dit ook kàn leiden tot teruggave aan hen. Indien deze mogelijkheid n.l. niet zou bestaan, dan zou de Rechtbank geen andere keus dan teruggave aan klager hebben gehad: er was immers geen geldige reden het beslag te handhaven.

8. Ik kom derhalve tot de conclusie dat de beschikking van de Rechtbank in die zin moet worden verbeterd dat de Hoge Raad het beklag alsnog gegrond verklaart met verwerping van het beroep voor het overige.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,