Parket bij de Hoge Raad, 17-03-2000, AA5169, C99/251HR
Parket bij de Hoge Raad, 17-03-2000, AA5169, C99/251HR
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 maart 2000
- Datum publicatie
- 13 augustus 2001
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2000:AA5169
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2000:AA5169
- Zaaknummer
- C99/251HR
Inhoudsindicatie
-
Conclusie
Rolnr. C99/251
Zitting 24 december 1999 mr Wesseling-van Gent
Conclusie inzake:
Arturo Riva BV
(eiseres in het incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad)
tegen
[verweerder]
(verweerder in het incident)
Edelhoogachtbaar College,
1. Feiten en procesverloop.
1.1 Aan de orde is een incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
1.2 Arturo Riva BV (Arturo) levert scheepsbenodigdheden en levensmiddelen aan Oracle Trade Supply BV (Oracle); [verweerder] is directeur/aandeelhouder van Oracle.
1.3 Een aanzienlijk deel van de leveringen is in 1992/1993 onbetaald gebleven.
1.4 Arturo heeft Oracle en [verweerder] bij inleidende dagvaarding in de hoofdzaak hoofdelijk aangesproken tot betaling van f. 1.567.473, -- met rente en kosten. Zij heeft daartoe met betrekking tot Oracle gesteld dat Oracle de goederen geleverd heeft gekregen en onbetaald heeft gelaten en met betrekking tot [verweerder] dat zij [verweerder] in persoon aansprakelijk houdt voor de door haar geleden schade.
1.5 Oracle en [verweerder] hebben zich tegen deze vordering verweerd en een reconventionele vordering ingesteld tot vergoeding van de door hen geleden schade, op te maken bij staat, ten gevolge van door Arturo gelegde beslagen.
1.6 De rechtbank te Rotterdam heeft bij tussenvonnis van 2 mei 1996 in conventie Oracle veroordeeld om aan Arturo te betalen de som van f. 1.050.000, -- met de wettelijke rente daarover en alvorens verder te beslissen, in conventie en in reconventie, een inlichtingencomparitie gelast. Oracle en [verweerder] zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage.
1.7 Het hof heeft bij tussenarrest van 28 april 1998 een inlichtingencomparitie gelast. Bij eindarrest van 30 maart 1999 kwam het hof tot de navolgende beslissing:
“Het hof:
verklaart Oracle/[verweerder] niet ontvankelijk in hun vordering voorzover gericht tegen het vonnis in reconventie;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst - voorzover nodig - het gevorderde af;
verwijst de zaak naar de rechtbank te Rotterdam om op de hoofdzaak verder te worden beslist;
veroordeelt Oracle en [verweerder] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Arturo gevallen, en tot op deze uitspraak bepaald op f. 8.280, -- aan griffierecht en
f. 18.500, -- aan salaris voor de procureur.”
1.8 Tegen dit arrest heeft [verweerder] beroep in cassatie ingesteld.
1.9 [Verweerder] klaagt in cassatie over de (hoofdelijke) proceskostenveroordeling in hoger beroep. Arturo heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep en heeft een incidentele vordering ingesteld tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het arrest van het gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 30 maart 1999 voor zover het de veroordeling betreft van [verweerder] in de kosten van het hoger beroep. [Verweerder] heeft geconcludeerd tot afwijzing van die vordering.
2. Beoordeling van de incidentele vordering.
2.1 Hoewel Arturo in de memorie van antwoord in hoger beroep “tevens voor de proceskostenveroordeling” om uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft gevraagd, heeft het hof de uitvoerbaarverklaring bij voorraad achterwege gelaten. Een motivering ter zake ontbreekt. De kwestie ligt thans derhalve nog open.
2.2 De vordering van Arturo tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad ziet op een veroordeling tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van die vordering is vereist dat Arturo belang heeft bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad en dat [verweerder] niet een - gezien de omstandigheden van het geval - zwaarder wegend belang heeft bij het achterwege blijven van de verklaring. De kans van slagen van het cassatieberoep behoort daarbij buiten beschouwing te blijven1.
2.3 Arturo heeft gesteld dat zij belang heeft bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad “omdat de onderhavige procedure in oorsprong reeds dateert van 22 februari 1994” en dat - mede gelet op het incassorisico - niet van haar kan worden gevergd dat zij de uitspraak van de Hoge Raad in de hoofdzaak afwacht, waarbij zij zich er bovendien op beroept dat zij, nu de rechtbank geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken, tot op heden “alle proceskosten heeft moeten financieren”.
2.4 [Verweerder] heeft zich op het standpunt gesteld dat Arturo geen (spoedeisend) belang heeft bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad omdat het arrest van het hof ten aanzien van Oracle in kracht van gewijsde is gegaan, ook met betrekking tot de proceskostenveroordeling, zodat Arturo jegens Oracle tot executie van dat arrest kan overgaan en de proceskosten op Oracle kan verhalen alsmede dat [verweerder] een zwaarwegend belang heeft om vooralsnog niet te betalen nu het om een “niet onaanzienlijk” bedrag gaat en bovendien de mogelijkheden voor [verweerder] om te betalen ernstig worden beperkt door de door Arturo gelegde beslagen.
2.5 Uitgangspunt is dat in het algemeen mag worden aangenomen dat, zolang niet van het tegendeel blijkt, degene die uitvoerbaarverklaring bij voorraad verlangt van een te zijnen verzoeke uitgesproken veroordeling tot betaling van een geldsom, het vereiste belang bij zodanige verklaring heeft2.
Arturo vordert uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een dergelijke veroordeling zodat zij in beginsel belang heeft bij haar vordering.
2.6 [Verweerder] heeft aangevoerd dat Arturo geen (spoedeisend) belang heeft bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad omdat Arturo de kosten van het hoger beroep op Oracle kan verhalen.
2.7 Dat Arturo reeds nu de proceskosten op Oracle kan (trachten te) verhalen is op zichzelf genomen juist. De hoofdelijke proceskostenveroordeling is een deelbare vordering. Oracle heeft geen cassatieberoep ingesteld, zodat het arrest ten opzichte van haar in kracht van gewijsde is gegaan3.
A. Echter, dat laat het belang van Arturo bij de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad onverlet. Het wezenlijke kenmerk van hoofdelijkheid is immers dat de schuldeiser de keuze heeft wie van de schuldenaren hij aanspreekt, waarbij hij desgewenst ook beide schuldenaren tegelijk kan aanspreken4. Het belang van Arturo bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad is daarin gelegen dat zij jegens [verweerder] niet behoeft te wachten op het haar krachtens het arrest van het hof toekomende, tot dat arrest onherroepelijk is geworden 5.
2.9 Vervolgens dient aan de orde te komen de vraag of [verweerder] niet een - gelet op de omstandigheden - zwaarder wegend belang heeft bij het achterwege blijven van de verklaring (zie hiervoor onder 2.2). In dit verband heeft [verweerder] betoogd dat a) de vordering een niet onaanzienlijk bedrag betreft en b) bovendien zijn mogelijkheden om te betalen ernstig worden beperkt door de door Arturo gelegde beslagen.
2.10 Het argument dat het “om een niet onaanzienlijk bedrag gaat” geldt gelijkelijk voor Arturo. Dit argument kan derhalve niet tot de conclusie leiden dat [verweerder] een zwaarder wegend belang heeft bij het achterwege blijven van de verklaring.
2.11 Het argument dat de mogelijkheden van [verweerder] om te betalen ernstig worden beperkt, kan evenmin tot afwijzing van de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad leiden nu [verweerder] zich kennelijk nog wel in staat acht om te betalen, doch daarin slechts bemoeilijkt wordt door de gelegde beslagen.
2.12 Nu Arturo belang heeft bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad en niet is gebleken dat [verweerder] een zwaarder wegend belang heeft bij het achterwege blijven daarvan, is de vordering van Arturo voor toewijzing vatbaar.
3. Conclusie
Deze conclusie strekt tot toewijzing van de incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 30 maart 1999 voor zover het betreft de veroordeling van [verweerder] in de kosten van het geding, bepaald op f. 8.280, -- griffierecht en f. 18.500, -- salaris procureur.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
vergelijk HR 27 februari 1998, NJ 1998, 512, r.o. 3.1, 2e alinea en r.o. 3.4. Zie voor de uitvoerbaarverklaring bij voorraad voorts onder meer HR 19 juni 1992, NJ 1992, 626; HR 17 juni 1994, NJ 1994, 591; HR 20 januari 1995, NJ 1995, 413, m.nt. HER; HR 3 november 1995, NJ 1996, 258; HR 29 november 1996, NJ 1997, 684; HR 10 april 1998, NJ 1998, 710, m.nt. JBMV.
2 HR 27 februari 1998, NJ 1998, 512, r.o. 3.1, 3e alinea.
3 vgl. Veegens, Cassatie, nr. 46 en 47; Burgerlijke Rechtsvordering, Korthals Altes, art. 398, aant. 5.
4 Asser-Hartkamp I, nr. 105, blz. 84.
5 vergelijk HR 27 februari 1998, NJ 1998, 512, r.o. 3.3, 2e alinea.