Parket bij de Hoge Raad, 13-11-2001, AD4320, 01918/99
Parket bij de Hoge Raad, 13-11-2001, AD4320, 01918/99
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 november 2001
- Datum publicatie
- 17 januari 2002
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2001:AD4320
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:AD4320
- Zaaknummer
- 01918/99
- Relevante informatie
- Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 326
Inhoudsindicatie
-
Conclusie
Mr. Fokkens
Nr. 1918/99
Zitting 2 oktober 2001
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is op 31 augustus 1999 door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens oplichting veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf. Tevens heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen voor een bedrag van ƒ 12.565,- in combinatie met de alternatieve verplichting het bedrag overeenkomstig art. 36f Sr aan de Staat te betalen te vervangen door honderd dagen hechtenis.
2. Verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld. Middelen van cassatie zijn niet voorgesteld.
Niettemin moet worden vastgesteld dat de uitspraak moet worden vernietigd.
3. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte een zogenoemd laserapparaat met statief en ander toebehoren heeft gehuurd voor de periode van één dag, terwijl hij op dat moment reeds de bedoeling zegt te hebben gehad om het apparaat in Duitsland te verkopen. Uit de door de het hof gebezigde bewijsmiddelen kan echter niet volgen dat verdachte een voor het bewijs van oplichting vereiste valse hoedanigheid heeft aangenomen dan wel een listige kunstgreep heeft verricht.
4. Als zodanig is niet aan te merken het enkele zich voordoen als bonafide huurder van goederen voor een bepaalde periode (HR 15 december 1998, NJ 1999, 182 rov. 3.2.). Ook het zich legitimeren met een op zijn naam gesteld rijbewijs - waarvan overigens niet blijkt of het was vervalst - is geen listige kunstgreep en kan vanzelfsprekend evenmin als een valse hoedanigheid worden aangemerkt (vgl. HR 1 februari 1983, NJ 1983, 470 rov. 5). Uit de gebezigde bewijsmiddelen - en ook uit de andere stukken - blijkt evenmin dat verdachte zich als een min of meer professionele marktpartij heeft voorgedaan waarmee naar de verhuurder toe een bovengemiddeld vertrouwen werd gewekt (zie daarover de conclusie van mijn ambtgenoot Wortel voor HR 7 maart 2000, NJ 2000, 383).
Dit betekent dat de bewezenverklaring onvoldoende met bewijsmiddelen is omkleed zodat de uitspraak niet in stand kan blijven.
5. Ik concludeer dat de bestreden uitspraak wordt vernietigd, met terwijzing der zaak teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,