Home

Parket bij de Hoge Raad, 26-04-2002, AD9613, C00/311HR

Parket bij de Hoge Raad, 26-04-2002, AD9613, C00/311HR

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
26 april 2002
Datum publicatie
26 april 2002
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2002:AD9613
Formele relaties
Zaaknummer
C00/311HR

Inhoudsindicatie

-

Conclusie

Mr. A.S. Hartkamp

zitting 8 februari 2002

nr. C00/311

Conclusie inzake

Mecklenburger Kartoffelveredlung GMBH

tegen

1) [Verweerster 1]

2) [Verweerder 2]

3) [Verweerder 3]

Feiten en procesverloop

1) Voor de feiten zij verwezen naar r.o. 2 van het vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Groningen van 22 november 1996. Ook het hof is van die feiten uitgegaan; zie r.o. 1 van het tussenarrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 19 mei 1999.

Het gaat in deze zaak om de vraag of de verweerster sub 1 (hierna: [verweerster]) door tussenkomst van haar vertegenwoordiger [betrokkene A] aan de eiseres tot cassatie (hierna MKV) in september 1994 5.772 ton aardappelen heeft verkocht. [Verweerster] heeft betwist dat deze overeenkomst is gesloten en voorts betoogd dat, indien dat anders zou zijn, [betrokkene A] niet de bevoegdheid had die overeenkomst namens haar te sluiten.

Het hof heeft in zijn eindarrest van 12 juli 2000 geoordeeld dat a) [betrokkene A] niet vertegenwoordigingsbevoegd was (noch krachtens de arbeidsovereenkomst tussen [verweerster] en [betrokkene A] noch krachtens een bijzondere volmacht) en b) dat MKV ook niet mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend.

MKV heeft (tijdig) cassatieberoep ingesteld tegen 's hofs eindarrest en een uit twee onderdelen (ieder uit drie subonderdelen bestaande) opgebouwd cassatiemiddel voorgesteld. [Verweerster] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Beide partijen hebben de zaak schriftelijk toegelicht, waarna [verweerster] heeft gerepliceerd.

Bespreking van het cassatiemiddel

2) Onderdeel 1, gericht tegen r.o. 5, faalt naar mijn mening. Mede gelet op r.o. 4 heeft het hof klaarblijkelijk bedoeld te beslissen dat MKV niet heeft bewezen dat uit [betrokkene A's] aanstelling of uit het Handelsregister een toereikende volmacht voortvloeide om de litigieuze transactie namens [verweerster] te verrichten. Deze beslissing is van feitelijke aard en in het licht van de stellingen van partijen geenszins onbegrijpelijk. De klachten onder a en b komen daartegen tevergeefs op.

In het licht van de voormelde beslissing moet de laatste zin van r.o. 5 m.i. als een beslissing ten overvloede worden beschouwd. Ook de klacht onder c wordt derhalve tevergeefs voorgesteld.

3) Onderdeel 2 is gericht tegen r.o. 11, waarin het hof heeft geoordeeld dat MKV niet mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend. Ik meen dat de klachten van dit onderdeel falen, omdat 's hofs beslissing, die van feitelijke aard is, niet onbegrijpelijk is, ook niet in het licht van de in het onderdeel aangevoerde stellingen van MKV.

4) Ik merk ten overvloede op dat de beslissingen van het hof niet blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting. Men zie art. 3:61 BW alsmede HR 9 okt. 1998, NJ 1999, 581; 23 okt. 1998, NJ 1999, 582 (beide m.nt. PvS) en 12 jan. 2001, RvdW 2001, 28 en de in de conclusies en noten vermelde rechtspraak en literatuur.

4) Het incidentele middel behoeft geen behandeling, nu de voorwaarde waaronder het is ingesteld niet is vervuld.

Conclusie

De conclusie strekt tot verwerping van het principale beroep.

De Procureur-Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden