Home

Parket bij de Hoge Raad, 17-09-2002, AE4249, 00739/01 E

Parket bij de Hoge Raad, 17-09-2002, AE4249, 00739/01 E

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
17 september 2002
Datum publicatie
18 september 2002
ECLI
ECLI:NL:PHR:2002:AE4249
Formele relaties
Zaaknummer
00739/01 E
Relevante informatie
Arbeidstijdenbesluit vervoer [Tekst geldig vanaf 30-12-2023], Arbeidstijdenwet [Tekst geldig vanaf 02-08-2022] art. 12:1, Arbeidstijdenwet [Tekst geldig vanaf 02-08-2022] art. 12:14, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 1

Inhoudsindicatie

-

Conclusie

Nr. 00739/01 E

Mr Jörg

Zitting 4 juni 2002

Conclusie inzake:

[Verzoeker=verdachte]

1. Verzoeker is door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch bij arrest van 14 november 2000 wegens een aantal overtredingen van de Rijtijdenwet 1936 veroordeeld tot dertien boetes van f 1500, drie boetes van f 1000, één boete van f 600, twee boetes van f 300, één boete van f 150 en twee boetes van f 100.

2. Namens verzoeker heeft mr J.B. Vallenduuk, advocaat te Haarlem, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.

3. Het middel bepleit dat in de Arbeidstijdenwet en in het Arbeidstijdenbesluit vervoer, die in de plaats zijn getreden van de Rijtijdenwet 1936 en het Rijtijdenbesluit, sprake is van gewijzigde opvattingen over de aansprakelijheidsverdeling tussen werkgever en werknemer omtrent het misbruik van controlemiddelen. Nu deze gewijzigde opvatting de strafwaardigheid van verzoeker ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 2 a tot en met m betreft en de nieuwe bepalingen voor verzoeker gunstiger zijn, dienen deze op grond artikel 1, tweede lid, Sr te worden toegepast, aldus het middel. Een en ander zou tot

ontslag van rechtsvervolging ten aanzien van die feiten moeten leiden.

4. De steller van het middel vraagt naar de hem bekende weg, aangezien hij reeds eerder dit punt heeft proberen te scoren bij de Hoge Raad (HR 5 oktober 1999, NJ 1999, 804, eerste middel). Ik leg opnieuw uit waarom het middel niet opgaat.

5. De onder 2 a tot en met m bewezenverklaarde feiten zijn begaan in of omstreeks de periode 2 november 1996 tot en met 1 december 1996. Ingevolge de overgangsregeling van artikel 12:14, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet blijft de Rijtijdenwet 1936 van toepassing op feiten als de onderhavige begaan tot drie jaar na publicatie in het Staatsblad van de Arbeidstijdenwet (dit was: 23 november 1995) of, indien dit korter is, totdat de algemene maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens artikel 5:12, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet in werking is getreden. Nu deze algemene maatregel van bestuur, het Arbeidstijdenbesluit vervoer, in werking is getreden op 1 april 1998 (Stb. 1998, 125) blijft de Rijtijdenwet 1936 van toepassing op feiten begaan voor die datum (HR NJ 1999, 804). Het middel miskent het bestaan van deze overgangsregeling.

6. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad ambtshalve de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.

7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG