Home

Parket bij de Hoge Raad, 09-07-2004, AP0428, C04/038HR

Parket bij de Hoge Raad, 09-07-2004, AP0428, C04/038HR

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
9 juli 2004
Datum publicatie
9 juli 2004
ECLI
ECLI:NL:PHR:2004:AP0428
Formele relaties
Zaaknummer
C04/038HR
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 401a

Inhoudsindicatie

9 juli 2004 Eerste Kamer Nr. C04/038HR RM Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: 1. MAREB SHIPPING B.V., gevestigd te Apeldoorn, 2. [Eiser 2], wonende te [woonplaats], 3. SANDOVAL SHIPPING B.V., gevestigd te Apeldoorn, EISERS tot cassatie, advocaat: mr. J. Groen, t e g e n 1. MOTORSCHIP "JEHAN" C.V., 2. [Verweerster 2], beide gevestigd te [vestigingsplaats], VERWEERSTERS in cassatie, advocaat: mr. F.E. Vermeulen. 1. Het geding in feitelijke instanties...

Conclusie

Rolnr. C04/038HR

Mr L. Strikwerda

Zt. 28 mei 2004

conclusie inzake

1. Mareb Shipping B.V.

2. [eiser 2]

3. Sandoval Shipping B.V.

tegen

1. Motorschip "Jehan" c.v.

2. [verweerster 2]

Edelhoogachtbaar College,

1. Eisers tot cassatie, hierna: Mareb c.s., zijn (tijdig) in cassatie gekomen tegen de tussen hen als appellanten in het principaal hoger beroep/geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep en verweerster in cassatie sub 2 als geïntimeerde in het principaal hoger beroep/appellante in het incidenteel hoger beroep door het Gerechtshof te Arnhem gewezen arresten van 18 februari 2003 en 7 oktober 2003.

2. Verweerders in cassatie, hierna: Jehan c.s., hebben bij conclusie van antwoord het cassatieberoep bestreden en geconcludeerd primair tot niet-ontvankelijk verklaring van Mareb c.s. in hun cassatieberoep en subsidiair tot verwerping van dat beroep.

3. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld hun standpunt ten aanzien van de vraag of Mareb c.s. in hun cassatieberoep kunnen worden ontvangen ter rolle schriftelijk toe te lichten. Mareb c.s. hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

4. Daarna hebben partijen de Hoge Raad arrest gevraagd, doch uitsluitend ten aanzien van de vraag of Mareb c.s. in hun cassatieberoep kunnen worden ontvangen.

5. Jehan c.s. leggen aan hun standpunt dat Mareb c.s. in hun cassatieberoep niet kunnen worden ontvangen ten grondslag dat de in cassatie bestreden arresten van het Hof zijn aan te merken als tussenarresten zodat, nu het Hof niet anders heeft bepaald en art. 75 lid 1 Rv niet van toepassing is, daartegen ingevolge het bepaalde in art. 401a lid 2 Rv geen beroep in cassatie openstaat dan tegelijk met het beroep in cassatie tegen het eindarrest.

6. Het bestreden arrest van 18 februari 2003 is een tussenarrest. Het Hof heeft immers bij dit arrest, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, de zaak naar de rolzitting verwezen opdat partijen nadere stukken kunnen overleggen. Ook het bestreden arrest van 7 oktober 2003 is een tussenarrest. Bij dit arrest heeft het Hof het beroepen, tussen partijen door de Rechtbank Zutphen onder rolnummer 14709/HAZA 97-1400 gewezen vonnis van 2 augustus 2001 bekrachtigd en de zaak ter verdere afdoening verwezen naar die Rechtbank. Genoemd vonnis van de Rechtbank is een tussenvonnis, nu daarin niet door een uitdrukkelijk dictum aan het geding omtrent enig deel van het in conventie en in reconventie gevorderde een einde wordt gemaakt: in conventie heeft de Rechtbank, onder aanhouding van iedere verdere beslissing bewijs opgedragen aan Mareb c.s.; in reconventie heeft de Rechtbank iedere beslissing aangehouden. Dat het vonnis (in conventie) ten aanzien van de bewijslastverdeling een eindbeslissing inhoudt, maakt, anders dan Mareb c.s. kennelijk willen betogen, het vonnis niet tot een eindvonnis. Een in hoger beroep gewezen arrest waarbij een tussenvonnis wordt bekrachtigd, is een tussenarrest (vgl. HR 10 juni 1966, NJ 1966, 431 nt. GJS; HR 13 januari 1995, NJ 1995, 482; HR 10 oktober 2003, NJ 2003, 709).

7. De bestreden arresten van het Hof zijn totstandgekomen na het tijdstip van inwerkingtreding (1 januari 2002) van de Wet van 6 december 2001, Stb. 580, tot herziening van het procesrecht in burgerlijke zaken. Uit art. VII lid 2 van deze wet volgt dat ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel tegen een beslissing van een gerecht die na het tijdstip van inwerkingtreding is totstandgekomen de bij die wet vastgestelde bepalingen, waaronder art. 401a lid 2 Rv, van toepassing zijn (vgl. HR 31 januari 2003, NJ 2003, 656; HR 31 januari 2003, NJ 2003, 657 nt. DA; HR 10 oktober 2003, NJ 2003, 709). Volgens art. 401a lid 2 Rv kan beroep in cassatie van de tussenarresten van het Hof slechts tegelijk met het eindarrest worden ingesteld, nu het Hof niet anders heeft bepaald en de overige in het artikel vermelde uitzonderingen evenmin van toepassing zijn. Uit dit een en ander volgt dat Mareb c.s. in hun cassatieberoep niet kunnen worden ontvangen.

De conclusie strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van Mareb c.s. in hun cassatieberoep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,