Home

Parket bij de Hoge Raad, 18-01-2005, AR6616, 00835/04

Parket bij de Hoge Raad, 18-01-2005, AR6616, 00835/04

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
18 januari 2005
Datum publicatie
25 januari 2005
ECLI
ECLI:NL:PHR:2005:AR6616
Formele relaties
Zaaknummer
00835/04

Inhoudsindicatie

HR: Het oordeel van de rechter dat een verklaring van de verdachte kennelijk leugenachtig is en afgelegd om de waarheid te bemantelen, moet zijn grondslag vinden in een of meer andere voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen. 's Hofs oordeel dat de verklaringen van verdachte kennelijk leugenachtig zijn omdat de camper op 2 juni 2000 is gestolen zodat verdachte die camper niet - zoals hij zelf verklaart - in mei 2000 kan hebben gezien, is niet zonder meer begrijpelijk in aanmerking genomen dat een van die verklaringen van verdachte inhoudt dat hij in mei 2000 een chassiscabine zonder camperopbouw heeft gezien.

Conclusie A-G met algemene overwegingen over bewijsrechtelijke betekenis kennelijk leugenachtige verklaring.

Conclusie

Nr. 00835/04

Mr Machielse

Zitting 23 november 2004

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft op 1 augustus 2003 het vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch van 24 september 2002 bevestigd behalve voor wat betreft de bewijsvoering en de beslissing met betrekking tot het beslag alsmede met betrekking tot de motivering van de opgelegde gevangenisstraf. De politierechter had verdachte voor opzetheling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van drie maanden.

2. Mr. B.G.J. de Rooij, advocaat te Eindhoven, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingediend houdende één middel van cassatie. Het middel klaagt over de bewijsconstructie.

3.1. Het bewijs van de opzetheling heeft het hof, behalve op de verklaringen van [getuige] als vertegenwoordiger van de benadeelde firma Alpha Motorhomes N.V. (bewijsmiddelen 2 en 3), en op het proces-verbaal van technisch onderzoek (bewijsmiddel 1), ook gebaseerd op twee verklaringen van verdachte die het hof kennelijk leugenachtig heeft geoordeeld (bewijsmiddelen 4 en 5).

De aanvulling op het verkort arrest houdt dienaangaande het volgende in:

"4. Een proces-verbaal van verhoor van de politie Brabant-Zuid-Oost/Afd. ETO/Eindhoven, dossierparagraaf 2.1.4., d.d. 3 augustus 2001 nr. PL 2208/01-056339, (pagina 21-23 van het doorgenummerde proces-verbaal), op ambtseed opgemaakt door P.F.H.J. Schmitz, brigadier van politie, welk proces-verbaal deel uitmaakt van het dossiernummer: LJN PL2208/01-004699, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt:

- als verklaring van de verdachte aan de desbetreffende verbalisant:

Ik ben de eigenaar van de inbeslaggenomen camper. Het betreft een Mercedes Sprinter 312 met een Rimor superbrig 729 opbouw. Ik heb de auto omstreeks mei 2000 gekocht in België. Ongeveer twee weken voordat ik de camper kocht in België was ik bij een persoon die een frietzaak had in [plaats], België. De onbekende persoon bleek te zijn genaamd [betrokkene] of zoiets. Op het terrein van deze [betrokkene] stond toen een Mercedes Sprinter, zeg maar een chassis-cabine en deze had een klein beetje brandschade aan de binnenzijde bij het dashboard. Ik heb gevraagd of hij deze wilde verkopen. [Betrokkene] wilde dit niet want hij ging er zelf een camper van bouwen. Als de camper klaar was wilde hij hem eventueel wel verkopen. Ik heb toen gezegd dat ik over een paar weken zou komen kijken hoe ver hij was. Ongeveer twee a drie weken later ben ik weer naar [betrokkene] toegegaan. De camper stond toen compleet klaar bij [betrokkene] op het terrein. Er was een Rimor opbouw opgezet. Hij was als nieuw en de brandschade was gerepareerd. Zover als ik weet was het chassis-cabine hetzelfde als het chassis-cabine wat ik enkele weken eerder had gezien met brandschade.

5. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep voor zover deze -zakelijk weergegeven- het volgende inhoudt:

Ter terechtzitting in eerste aanleg en bij de politie heb ik verklaard dat ik omstreeks mei 2000 een camper heb gekocht. Ik bedoelde daarmee aan te geven dat dit niet alleen eind mei kan zijn geweest maar ook begin juni. Ik ben begin juli 2000 op vakantie gegaan. Vlak voordat ik op vakantie ging had ik de camper gekocht. Dit is dan toch begin juni 2000 geweest. Daar weer drie weken voor, had ik de camper al te koop zien staan.

Kennelijk leugenachtige verklaringen

Het hof is van oordeel dat de hiervoor onder 4 en 5 van de bewijsmiddelen opgenomen verklaringen van de verdachte kennelijk leugenachtig zijn, bedoeld om de waarheid te bemantelen dat hij ten tijde van het voorhanden krijgen van het motorvoertuig (type camper, merk Mercedes) wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Uit de hiervoor onder 1 en 2 opgenomen bewijsmiddelen leidt het hof af dat de camper is gestolen op 2 juni 2000. De verdachte kan derhalve de camper niet, zoals hij verklaart, voor die datum in mei 2000 hebben gezien."

3.2. De steller van het middel vecht aan dat de verklaringen van verdachte leugenachtig zouden zijn. Met betrekking tot de tijdsaanduiding "omstreeks mei 2000" geeft de steller van het middel een uitleg die evenwel niet relevant is voor de betwiste overwegingen. Het hof heeft in zijn overwegingen immers niet ontkend dat verdachte de camper kan hebben gekocht begin juni 2000, dus nadat de diefstal was gepleegd, maar dat de verdachte die camper enige weken voor de aankoop, en dat moet dus voor de diefstal zijn geweest, in België op het terrein van [betrokkene] kan hebben gezien.

3.3. Een kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte is geen bewijsmiddel in de zin van art. 341 Sv. Zo een verklaring draagt bij tot het bewijs via de band via een bewijsredenering waarin de rechter de conclusie trekt dat de verdachte de waarheid niet spreekt om de waarheid toe te dekken.(1) Dat een verklaring van de verdachte voor leugenachtig moet worden gehouden en alleen dient ter bemanteling van de waarheid, moet voldoende grondslag kunnen vinden in de vastgestelde feiten en omstandigheden, vervat in de overige voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen.(2) Het is m.a.w. een afhankelijk verschijnsel dat geen bestaan van zichzelf heeft in het bewijsrecht. Maar ook in ander opzicht staat de leugenachtige verklaring niet op gelijke voet met andere bewijsmiddelen. Het lijkt mij bijvoorbeeld uitgesloten dat een verdachte wordt veroordeeld voor verkrachting op basis van enkel een aangifte en daarnaast een ontkenning die met de aangifte in strijd is en daarom als leugenachtig wordt beschouwd.

In de meeste gevallen zal een 'leugenachtige verklaring' van een verdachte enkel de waarde hebben van een versterking van het toch al bestaande bewijs à charge. Of zij strekt ertoe de afstand tussen de overige bewijsmiddelen en de bewezenverklaring te dichten. Zij heeft dan een zekere gelijkenis met de verwijzing naar het zwijgen van verdachte als er omstandigheden zijn 'that call for an explanation' van de kant van de verdachte. Bij gebreke van zo een verklaring kan de rechter zelf een hiaat invullen door een voor de hand liggende conclusie te trekken. Als verdachte een leugenachtige verklaring aflegt zal de rechter nog eerder geneigd en gerechtigd zijn voor verdachte ongunstige conclusies te trekken. De verdachte maakt in zo een geval geen gebruik van zijn zwijgrecht maar tracht doelbewust justitie op een verkeerd spoor te zetten.

Wel zal naar mijn mening de rechter steeds de afhankelijke en zwakke positie van de leugenachtige verklaring in het oog moeten houden en eraan slechts consequenties dienen te verbinden indien geen redelijk mens ook maar enige twijfel zou hebben over de leugenachtigheid van de verklaring en de betekenis die aan haar toekomt. En die voorzichtigheid is hier naar mijn mening door het hof niet voldoende betracht.

3.4. Het hof heeft gemeend dat er voldoende grond is om de verklaring van verdachte dat hij, voorafgaande aan de beslissing tot koop, de camper de eerste maal als kale cabine, dus zonder opbouw, heeft gezien, tot leugenachtig te bestempelen. Dat verdachte in mei een cabine zonder opbouw te zien heeft gekregen met een klein beetje brandschade bij het dashboard, wordt in de andere bewijsmiddelen evenwel niet weerlegd. En dat is toch wat de verdachte onder 4 heeft verklaard.

Wat wel zou worden weerlegd door de andere bewijsmiddelen is dat verdachte de complete camper reeds in mei 2000 heeft gezien. Maar dat heeft verdachte in bewijsmiddel 4 nu juist niet verklaard. Evenmin heeft verdachte stellig verklaard dat de camper die hij heeft gekocht in juni hetzelfde chassis had dat hij in mei daarvoor al had gezien. In de verklaring van verdachte, als bewijsmiddel 4 opgenomen, heeft verdachte te kennen gegeven ervan uit te zijn gegaan dat het eerder geziene chassis later is opgebouwd. Dat is ook de teneur geweest van de verklaring die verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd. De voorzitter heeft het standpunt van verdachte toen aldus weergegeven dat volgens verdachte van twee campers een nieuwe camper is gemaakt doordat de nieuwe opbouw is geplaatst op het eerder door verdachte geziene chassis. Wat verdachte in ieder geval niet heeft gezegd is dat de bij hem aangetroffen camper exact dezelfde is als welke hij in mei 2000 eerder had gezien. En alleen zo een uitlating zou uitdrukkelijk worden weersproken door de andere bewijsmiddelen.

Ik acht de overwegingen van het hof over de leugenachtige aard van de onder 4 en 5 opgenomen verklaringen dan ook niet begrijpelijk.

4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof om opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 4e druk, p. 621.

2 Corstens, ibidem, HR NJ 1996, 540, m.nt. Sch., r.o. 4.4; HR NJ 1998, 555; HR 10 oktober 2000, NJB 2000, blz. 1971, nr. 137.