Home

Parket bij de Hoge Raad, 13-09-2005, AT8302, 02495/04

Parket bij de Hoge Raad, 13-09-2005, AT8302, 02495/04

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
13 september 2005
Datum publicatie
13 september 2005
ECLI
ECLI:NL:PHR:2005:AT8302
Formele relaties
Zaaknummer
02495/04

Inhoudsindicatie

Onder zijn bereik brengen d.m.v. braak of verbreking ex art. 311.1.5 Sr. ’s Hofs oordeel dat verdachte door het afbreken van de kentekenplaten van een auto die kentekenplaten onder zijn bereik heeft gebracht d.m.v. verbreking en vervolgens die kentekenplaten heeft weggenomen, is onjuist noch onbegrijpelijk. Aangenomen moet worden dat het onderdeel “braak of” a.g.v. een kennelijke misslag in de bewezenverklaring en kwalificatie is opgenomen. HR leest verbeterd.

Conclusie

Nr. 02495/04

Mr. Vellinga

Zitting: 21 juni 2005

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding als feit 2 tenlastegelegde en voorts wegens diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak of verbreking veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.

2. Namens verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, één middel van cassatie voorgesteld.

3. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring innerlijk tegenstrijdig is, althans dat de bewezenverklaring en/of de kwalificatiebeslissing ontoereikend zijn gemotiveerd doordat het Hof is uitgegaan van een onjuiste uitleg van het in de bewezenverklaring overeenkomstig art. 311 lid 1 onder 5° Sr gebezigde begrip 'onder zijn bereik brengen door middel van braak of verbreking'.

4. Ten laste van verdachte is door het Hof als feit 1 bewezenverklaard dat:

"hij op 21 september 2003 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee kentekenplaten (van een (personen)auto (Mazda, kleur groen, kenteken [AA-00-AA])), toebehorende aan [betrokkene 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, zulks nadat hij, verdachte, die weg te nemen kentekenplaten onder zijn bereik had gebracht door middel van braak of verbreking, te weten door die kentekenplaten van die (personen)auto af te breken;"

5. Het Hof heeft dit feit gekwalificeerd als diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak of verbreking.

6. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat het afbreken van kentekenplaten niet kan worden beschouwd als het onder zijn bereik brengen door middel van braak of verbreking in de zin van art. 311 lid 1 onder 5° Sr, omdat daaronder slechts valt het verkrijgen van toegang tot de plaats van de diefstal of het onder bereik brengen van het te stelen goed. Braak of verbreking gaat dus vooraf aan het wegnemen van het goed, terwijl door het afbreken van de kentekenplaten het goed direct wordt weggenomen, aldus de steller van het middel.

7. Art. 311 lid 1 (oud) Sr luidt, voorzover hier van belang:

"1. Met gevangenisstraf (...) wordt gestraft:

(...);

5°. diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals kostuum.

(...).

8. In de toelichting op het middel wordt een beroep gedaan op de opvatting van Noyon-Langemeijer-Remmelink dat onder braak of verbreking in de zin van deze bepaling niet valt het afbreken of uitbreken van het voorwerp zelf, omdat deze handeling niet het middel is waardoor het goed onder het bereik van de dief wordt gebracht, maar waardoor het wordt weggenomen. De braak moet aan de wegneming voorafgaan, aldus Noyon-Langemeijer-Remmelink die daarvoor een beroep doet op de wetsgeschiedenis en twee oude arresten van de Hoge Raad.(1)

9. De wetsgeschiedenis waarnaar wordt verwezen, betreft een opmerking van de Minister bij de totstandkoming van (het huidige) art. 311 Sr. De Minister betoogde dat de term `weg te nemen goed' beter was dan `weggenomen goed', onder meer "omdat op het ogenblik van de braak het goed nog niet weggenomen is".(2)

10. Het eerste arrest waaraan door Noyon-Langemeijer-Remmelink wordt gerefereerd, behelsde het wegnemen van een lam door het doorsnijden van het touw waarmee het lam in een schuur aan een paal was vastgebonden.(3) In het tweede arrest ging het om het losrukken van een horloge dat met een ketting aan kleding was bevestigd.(4) De Hoge Raad oordeelde dat beide handelingen naar gewoon spraakgebruik niet vallen onder verbreking of braak in de zin van art. 311 lid 1 onder 5° Sr.

11. In een recent arrest (HR 8 april 1997, NJ 1997, 575) liet de Hoge Raad het oordeel van het Hof in stand dat het vernielen van een kabel van een alarminstallatie waardoor die installatie bij binnentreden van het beveiligde pand niet werkt en de dader aldus niet wordt verhinderd de door hem voorgenomen diefstal ten uitvoer te brengen, braak oplevert in de zin van art. 311 lid 1, aanhef en onder 50 Sr. Daarentegen achtte de Hoge Raad in zijn arrest van 3 juni 1997, NJ 1997, 576 het verwijderen van een aan een trui bevestigd veiligheidslabel, bedoeld om een alarm in werking te stellen wanneer de trui zonder betaling uit de winkel zou worden meegenomen, niet zonder meer toereikend voor het bewijs van het onder het bereik brengen van de weg te nemen trui in vorenbedoelde zin, en wel omdat het veiligheidslabel niet bedoeld is om te verhinderen dat men de trui onder zijn bereik brengt.

12. Beide laatstgenoemde arresten kunnen voor een oordeel in de onderhavige zaak niet zonder meer richtinggevend zijn. In de eerste zaak ging het immers om een vorm van braak waarin geen element van wegnemen besloten kan liggen, in de tweede zaak om een handeling van verbreking die in zijn algemeenheid pas plaatsvindt nadat men het goed, zoals in de organisatie van veel op zelfbediening ingerichte kledingwinkels het geval is, onder zijn bereik heeft gebracht door dit bijvoorbeeld van een rek te pakken en te passen. Met De Hullu(5) meen ik wel dat de Hoge Raad in het eerste van beide laatstgenoemde twee uitspraken laat zien niet afkerig te zijn van een eigentijdse, iets abstractere interpretatie van het onderhavige bestanddeel van art. 311 Sr.

13. Een bezwaar tegen de door het Hof gegeven uitleg zou kunnen zijn dat door een te ruime uitleg van het "onder zijn bereik brengen" voor het bestanddeel "wegnemen" geen zelfstandige betekenis meer zou overblijven omdat in het onder zijn bereik brengen het wegnemen opgesloten zou liggen.(6) Ik betwijfel of dat bezwaar in het onderhavige geval opgeld doet. Nadat de verdachte de kentekenplaten van de auto had afgebroken had hij deze immers gewoon kunnen laten liggen in plaats van deze mee te nemen. Van diefstal zou dan geen sprake zijn geweest, van vernieling of beschadiging wel. Het is dus de intentie van de dader die het breken of verbreken tevens als wegnemen zou doen duiden, niet het feitelijk niet meer kunnen onderscheiden van het (ver)breken en het wegnemen. Daarbij merk ik nog op dat mijns inziens in de hiervoor aangehaalde uitlating van de Minister niet valt te lezen dat (ver)breken en wegnemen niet kunnen samenvallen. De Minister wijst er immers slechts op dat het goed op het ogenblik van de braak nog niet weggenomen is en laat zich dus over het samenvallen van (ver)breken en wegnemen niet uit. Dat geldt ook voor zover de Minister opmerkt dat ook daarom van weg te nemen goed moet worden gesproken omdat dit "wegens de poging, de eenig mogelijke uitdrukking" is.

14. Zonder (ver)breken van de bevestiging van de kentekenplaten aan de auto had de verdachte de kentekenplaten niet kunnen meenemen. Hij moest de band tussen de auto en de kentekenplaten, er naar mag worden aangenomen mede op gericht om te voorkomen dat deze werden gestolen, (ver)breken om deze te kunnen wegnemen. Dat was anders geweest wanneer hij de kentekenplaten zo uit een houder had kunnen schuiven.

15. De gevallen, aan de orde in de hiervoor onder 10 genoemde arresten, worden hierdoor gekenmerkt, dat daar een verbinding werd verbroken die er naar valt aan te nemen niet mede op was gericht diefstal te voorkomen. Een lam wordt immers in een schuur met een touw aan een paal gebonden om te voorkomen dat het uit de schuur wegloopt of daar niet op de hem toegedachte plaats blijft, terwijl een ketting waarmee een horloge aan de kleding is verbonden, is gericht op het voorkomen van verlies en niet bepaald de illusie wekt dat daarmee het verhinderen van diefstal is beoogd. Zo zou ik ook het doorsnijden van de landvasten van een te stelen roeiboot niet als verbreken willen aanmerken omdat deze niet worden gebezigd om diefstal maar om wegdrijven te voorkomen, daarentegen het doorknippen van een duidelijk ter voorkoming van diefstal aangebrachte kabel met hangslot waarmee de roeiboot aan de steiger is bevestigd, wel.

16. De onderhavige strafverzwarende omstandigheid is ingegeven door de gedachte dat braak of verbreking aan diefstal "een meer gevaarlijk karakter" geeft.(7) Gelet op het geweld dat er kennelijk aan te pas is gekomen om de kentekenplaten van de auto af te nemen - geweld dat doorgaans voor louter wegnemen niet noodzakelijk is - zou ook hier dat meer gevaarlijke karakter wel kunnen worden aangenomen.

17. Een en ander brengt mij tot de slotsom dat het oordeel van het Hof niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder niet van het in de bewezenverklaring overeenkomstig art. 311 lid 1 onder 5° Sr gebezigde begrip 'onder zijn bereik brengen door middel van braak of verbreking'.

18. Het middel faalt.

19. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Art. 311, aant. 6 (suppl. 128).

2 Smidt II, p. 479.

3 HR 21 januari 1889, W. 5668.

4 HR 27 januari 1896, W. 6770.

5 Noot bij NJ 1997, 576.

6 Noot bij NJ 1997, 576 onder punt 3 en de daar aangehaalde literatuur.

7 Smidt II, p. 475.