Home

Parket bij de Hoge Raad, 14-02-2006, AU7119, 00498/05

Parket bij de Hoge Raad, 14-02-2006, AU7119, 00498/05

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
14 februari 2006
Datum publicatie
14 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:PHR:2006:AU7119
Formele relaties
Zaaknummer
00498/05

Inhoudsindicatie

Strafmotivering. 1. Voorzover het middel betoogt dat omstandigheden die worden gebruikt ter motivering van de straf moeten kunnen worden ontleend aan de in de bestreden uitspraak gebezigde bewijsmiddelen dan wel aan nader aangeduide bewijsmiddelen, stelt het een eis die het recht niet kent. Voldoende is dat van die omstandigheden ter terechtzitting is gebleken. 2. De klacht dat de omstandigheid m.b.t. medeverdachte X niet ter sprake is gekomen op de terechtzitting faalt. Uit verklaringen van verdachte bij de politie die zijn neergelegd in bijlagen bij een pv, blijkt daarvan. De korte inhoud van dat pv is medegedeeld tijdens de behandeling van de zaak in eerste aanleg. Het hof heeft zijn arrest mede op het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg gebaseerd.

Conclusie

Griffienr. 00498/05

Mr. Wortel

Zitting:22 november 2005

Conclusie inzake:

[verzoeker = verdachte]

1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage waarbij verzoeker wegens "medeplegen van opzetheling" is veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

2. Namens verzoeker heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend.

3. Het eerste middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring niet naar behoren met redenen is omkleed omdat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt dat het feit in Rotterdam en in Delft is begaan.

4. De bewezenverklaring betreft het voorhanden hebben van ING Verzamelbrieven; overdraagbare schuldbewijzen in denominaties van één miljoen (euro of gulden), die uitsluitend bestemd zijn om tussen geldinstellingen onderling verhandeld te worden.

Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat zekere [medeverdachte 1] bereid was deze drie Verzamelbrieven (twee van één miljoen euro en één van één miljoen gulden) voor € 600.000 van verzoeker over te nemen, waarna verzoeker die drie Verzamelbrieven aan [medeverdachte 1] en diens compagnon heeft gegeven. Deze overdracht vond plaats in Delft. Uit de bewijsmiddelen 1 en 3, in samenhang beschouwd, kan worden afgeleid dat de compagnon van [medeverdachte 1] zekere [medeverdachte 2] was, en dat verzoeker één Verzamelbrief aan [medeverdachte 1], en de andere twee stukken aan [medeverdachte 2] heeft overhandigd.

5. De bewezenverklaring vindt in de gebezigde bewijsmiddelen derhalve zeker voldoende steun voor zover inhoudend dat het feit te Delft is begaan.

6. Verder merk ik op dat bij de behandeling in hoger beroep pogingen zijn gedaan genoemde [medeverdachte 2] als getuige te doen verschijnen, waarbij gebruik is gemaakt van het laatste van deze persoon bekende adres. Dat is een adres in [plaats A].

7. In aanmerking genomen dat de bewezenverklaring betrekking heeft op het medeplegen van opzetheling, heeft het Hof, bewezen verklarend dat het feit mede in Rotterdam is begaan, hoogst waarschijnlijk het oog gehad op de verblijfplaats van de mededader [medeverdachte 2], doch verzuimd een bewijsmiddel bij te brengen waarin die verblijfplaats is genoemd.

8. Nu de bewijsmiddelen er geen enkele twijfel over laten bestaan dat het bewezenverklaarde feit zeker in Delft is gepleegd, en de omstandigheid dat het feit ook nog in een andere gemeente is begaan geen invloed kan hebben op de strafbaarheid of de strafwaardigheid van het bewezenverklaarde, stel ik voor de bewezenverklaring aldus verbeterd te lezen dat "Rotterdam en" daar geen deel van uitmaakt.

Daardoor zal de feitelijke grondslag aan het middel komen te ontvallen.

9. Het tweede middel behelst de klacht dat de strafoplegging niet op toereikende en begrijpelijke wijze is gemotiveerd, omdat het Hof mede in aanmerking heeft genomen:

"Uit de omstandigheden - onder andere de overgifte zonder prompte (aan)betalingen aan medeverdachte [medeverdachte 1] aan wie mensen die hem kennen dat niet gauw zullen doen - leidt het hof af dat vermoedelijk beproefd is een afzetkanaal te vinden voor een reeks nog te verwachten dergelijke stukken die via een nog niet gevonden lek bij de uitgevende bank konden worden verkregen"

10. Terecht wordt in de toelichting op het middel opgemerkt dat het Hof niet duidelijk heeft gemaakt (en de gebezigde bewijsmiddelen daaromtrent ook geen aanwijzingen bevatten) waaruit kan blijken dat personen die bedoelde [medeverdachte 1] kennen er voor terug zullen deinzen om hem zonder prompte betaling waardepapieren toe te vertrouwen.

Voorts valt uit de aan de Hoge Raad toegezonden bescheiden wel af te leiden dat er bij ING vele CF-stukken (schuldbrieven als in de bewezenverklaring bedoeld) zijn ontvreemd, maar het Hof heeft niet de bronnen genoemd waaruit kan volgen dat de strafwaardigheid van verzoekers handelen mede wordt bepaald door diens aandeel in voorgenomen verzilvering van andere stukken dan de in de bewezenverklaring genoemde.

11. De motivering van de strafmotivering schiet in dit opzicht tekort. het middel is terecht voorgesteld.

12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, met terugwijzing of verwijzing van de zaak teneinde, zonodig met in achtneming van door de Hoge Raad te geven aanwijzingen, op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,