Home

Parket bij de Hoge Raad, 20-06-2006, AV8241, 01718/05

Parket bij de Hoge Raad, 20-06-2006, AV8241, 01718/05

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
20 juni 2006
Datum publicatie
20 juni 2006
ECLI
ECLI:NL:PHR:2006:AV8241
Formele relaties
Zaaknummer
01718/05

Inhoudsindicatie

Voorwaardelijk opzet op doodslag. Verdachte, die toen 6 à 7 halve liters bier op had, heeft zijn suïcidale partner X, van wie hij wel af wilde en die zodanig beschonken was dat zij niet meer kon (op)staan, uit zijn geparkeerde vrachtwagen getild en haar ongeveer 3 meter daarnaast neergezet. Vervolgens is hij, terwijl hij wist dat zij zich ter hoogte van de rechtervoorzijde van de vrachtwagen bevond, gaan rijden zonder te kijken waar zij was: “Ik zat 10 à 15 minuten achter het stuur. Ik dacht toen nergens aan. Ik heb toen niet aan X gedacht. Ik ben niet uitgestapt om te kijken waar X was. Ik ben vervolgens vooruit gereden.”, aldus de tot het bewijs gebezigde verklaring van verdachte. Verdachte is over X heengereden, als gevolg waarvan zij is overleden. Het hof voorwaardelijk opzet op doodslag aangenomen. Voor het bewezenverklaarde opzet kan echter niet redengevend zijn de tot het bewijs gebezigde op de terechtzitting in appèl afgelegde verklaring van verdachte, voorzover inhoudende: “Ik dacht toen nergens aan. Ik heb toen niet aan X gedacht”. De bewezenverklaring is daarom niet naar de eis van de wet met redenen omkleed.

Conclusie

Griffienr. 01718/05

Mr. Wortel

Zitting:28 maart 2005

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te Arnhem waarbij verzoeker wegens "doodslag" is veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden. Tevens is verzoeker de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van drie jaren.

2. Namens verzoeker heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend.

3. Het enige middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, omdat het Hof niet op begrijpelijke wijze heeft vastgesteld dat verzoeker heeft gehandeld met (voorwaardelijk) opzet.

4. De bewezenverklaring luidt dat verzoeker:

"op 21 september 2003, te Goor, gemeente Hof van Twente, opzettelijk een vrouw, genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vrachtauto (trekker met oplegger) die [slachtoffer] (meermalen) overreden tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden"

5. In de bestreden uitspraak is ten aanzien van het bewijs overwogen:

"Het hof neemt voor het bewijs van het voorwaardelijk opzet van de primair telastegelegde doodslag het volgende in aanmerking:

* Verdachte heeft [slachtoffer] in ieder geval in de buurt van de vrachtwagen neergezet, gelet op zijn verklaring bij de politie op 25 september 2003: "Omstreeks 17.00 uur heb ik [slachtoffer] uit de auto getild. Ik heb haar ongeveer 3 meter naast de vrachtwagen neergezet."

* Verdachte wist bij het starten en het wegrijden van zijn vrachtwagen dat [slachtoffer] zich ter hoogte van de rechtervoorzijde van de vrachtwagen bevond, gelet op zijn verklaring bij de politie op 30 september 2003. "[slachtoffer] zat toen aan de rechterzijde van de auto, aan de voorkant, nog voor het rechterwiel."

* Verdachte wist toen dat [slachtoffer] zeer dronken was en daardoor niet meer kon lopen, gelet op zijn verklaring bij de politie op 23 september 2003: "[slachtoffer] had de hele dag bier gedronken en wilde constant meer drank hebben. [slachtoffer] had 's ochtends ook al een fles port gedronken." Voorts heeft verdachte bij de politie verklaard op 25 september 2003: "Ik heb haar geholpen om uit de cabine te stappen. [slachtoffer] kon dit niet meer omdat zij teveel gedronken had. [slachtoffer] was erg dronken en had geen goede controle meer over haar lichaam. Zij beweegt zich dan voort door op haar kont te gaan zitten en dan met haar benen heen en weer te bewegen en zich zo te verplaatsen."

* Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] suïcidaal was, zoals bij de politie op 21 september 2003: "Afgelopen middag heeft [slachtoffer] tegen mij gezegd dat zij een einde aan haar leven wilde maken. Ze heeft mij enkele keren gezegd dat ze zich voor de wielen van de vrachtauto wilde gooien." Voorts heeft verdachte bij de politie verklaard op 22 september 2003: "[slachtoffer] heeft een aantal keren getracht zichzelf van haar leven te beroven. Ze heeft wel eens op een flat gestaan en ik heb haar al eens van de rails gehaald. Ook is ze in het buitenland wel eens tussen de wielen van een vrachtwagen gaan zitten. De laatste keer dat ze dit probeerde was een week of drie vier geleden."

* Verdachte heeft verder bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer] die zondag zat was. Zo heeft hij bij de politie op 23 september 2003 verklaard: "Zondagmorgen heeft [slachtoffer] mij het bloed onder de nagels vandaan gehaald. Dit is de hele dag door gegaan. [slachtoffer] treiterde mij constant. Ik kropte het gehele weekend de spanning al op. Op het moment dat we zondagmiddag bij de haven stonden bleef [slachtoffer] bier door drinken. Ik zag het toen niet echt meer zitten. Ik zat constant te denken hoe ik het de komende week allemaal moest regelen en het met [slachtoffer] op de rij moest houden. [slachtoffer] maakte compleet de dienst uit. Zelfs door de week bepaalde [slachtoffer] wanneer ik moest stoppen. Zondag 21 september 2003 kon ik hier niet meer tegen en kreeg een beklemmend gevoel. Het was al zover dat als ik iets niet deed wat [slachtoffer] vroeg, dan greep ze een mes en bedreigde mij hiermee. Ik was [slachtoffer] zondag compleet zat. Ik wilde haar wel kwijt."

* Verdachte heeft ter terechtzitting van dit hof verklaard dat hij een aantal minuten in de vrachtwagen heeft gezeten voordat hij ging rijden en dat hij niet meer is uitgestapt om te kijken waar [slachtoffer] was op het moment dat hij ging rijden. Zo heeft hij verklaard: "Ik zat 10 à 15 minuten achter het stuur. Ik dacht toen nergens aan. Ik heb toen niet aan [slachtoffer] gedacht. Ik ben niet uitgestapt om te kijken waar [slachtoffer] was. Ik ben vervolgens vooruit gereden."

* Verdachte had die bewuste zondag een aanzienlijke hoeveelheid alcohol gedronken. Het resultaat van de ademanalyse was 655 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. Ter terechtzitting bij dit hof heeft hij verklaard: "Ik heb die dag 6 à 7 halve liters bier gedronken."

Op grond van voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij met zijn vrachtwagen over het slachtoffer heen zou rijden en dat hij haar daardoor van het leven zou beroven, welk gevolg verdachte op de koop toe heeft genomen."

6. Mij dunkt dat aldus op (volstrekt) begrijpelijke wijze is uiteengezet waarom verzoeker die aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard. Het Hof heeft dus ook - anders dan in de toelichting op het middel wordt betoogd - op begrijpelijke wijze vastgesteld dat zich niet het geval heeft voorgedaan dat verzoeker zich bewust is geweest van een zekere kans dat het slachtoffer onder de wielen van zijn vrachtwagen terecht zou komen, doch heeft gehandeld in de veronderstelling dat dit niet zou gebeuren.

7. Daarbij plaats ik nog de volgende kanttekening. Het betoog dat de verdachte niet heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet (willens en wetens een aanmerkelijke kans aanvaard), doch met bewuste schuld (de kwade kans onder ogen gezien, maar er op vertrouwd dat het wel goed zou gaan) vooronderstelt dat de verdachte zich ervan bewust was dat de omstandigheden op zichzelf beschouwd bevorderlijk waren voor het intreden van het door de wet verboden gevolg. Bij zodanige omstandigheden is het niet meer dan redelijk van de verdachte, die een veroordeling wenst af te houden met de stelling dat hij misschien lichtvaardig heeft vertrouwd op een goede afloop maar niet de kwade kans heeft aanvaard dat het niet goed zou gaan, te eisen dat hij de bijzonderheden toont die verklaarbaar maken dat hij zijn gedrag niet heeft aangepast aan de voor hem kenbare risico's.

8. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat niet is gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden is niet onbegrijpelijk.

9. Het middel faalt en leent zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering.

10. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,