Home

Parket bij de Hoge Raad, 07-11-2006, AY8987, 03587/05

Parket bij de Hoge Raad, 07-11-2006, AY8987, 03587/05

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
7 november 2006
Datum publicatie
8 november 2006
ECLI
ECLI:NL:PHR:2006:AY8987
Formele relaties
Zaaknummer
03587/05

Inhoudsindicatie

Gedeeltelijke verjaring van overtreding en afdoening door HR. De onderhavige overtreding is volgens de tenlastelegging begaan in of omstreeks de periode van 1-1-97 t/m 3-3-03. Het hof heeft geoordeeld dat de overtreding verjaard is vzv. deze is gepleegd in de periode van 1-1-97 t/m 26-5-01. O.g.v. art. 72.2 Sr zoals dat luidde van 1-1-06 tot 7-7-06, beloopt de verjaringstermijn i.c., vzv. de overtreding gepleegd is in de periode van 27-5-01 tot 7-7-02, ten hoogste 2 maal 2 jaar. Vzv. de overtreding gepleegd is in die periode is derhalve het recht tot strafvordering wegens verjaring vervallen. HR verklaart OM in zoverre alsnog niet-ontvankelijk. Vzv. de overtreding van feit 4 gepleegd is na 7-7-02 beloopt de verjaringstermijn o.g.v. art. 72.2 Sr zoals dat luidt vanaf 7-7-06 10 jaren. Voor die periode is derhalve geen sprake van verjaring. HR bepaalt om doelmatigheidsredenen zelf de straf en veroordeelt verdachte tot 2 weken hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

Conclusie

Griffienr. 03587/05

Mr. Wortel

Zitting:19 september 2006

Conclusie inzake:

[verzoeker=verdachte]

1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden waarbij, voor zover de zaak aan het oordeel van het Hof was onderworpen, het Openbaar Ministerie wegens verstrijken van de wettelijke verjaringstermijn niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging ter zake van de onder 4 tenlastegelegde overtreding voor zover die is begaan in de periode van 1 januari 1997 tot en met 26 mei 2001, verzoeker is vrijgesproken van hetgeen hem onder 2B was tenlastegelegd, en verzoeker wegens (1 primair) "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd", (2A) "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd", alsmede "overtreding van het bepaalde in artikel 3 van de Drank- en Horecawet" is veroordeeld tot (ter zake van de misdrijven) gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en (ter zake van de overtreding) hechtenis voor de duur van twee weken, met bijkomende beslissingen ten aanzien van inbeslaggenomen voorwerpen.

2. Namens verzoeker heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend.

3. Het enige middel bevat de klacht dat de redelijke termijn voor behandeling van dit cassatieberoep, als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden ten gevolge van vertraagde inzending van de stukken van het geding aan de Hoge Raad.

4. In aanmerking genomen dat het cassatieberoep is ingesteld op 20 december 2004 en de stukken van het geding bij de Hoge Raad zijn binnengekomen op 21 december 2005, is de klacht terecht opgeworpen. Deze vertraging kan niet meer door voortvarende verdere behandeling worden gecompenseerd.

5. Ambtshalve merk ik het volgende op. Met ingang van 1 januari 2006 is het tweede lid van art. 72 Sr gewijzigd. Daarin is nu het voorschrift te vinden dat de termijn van de vervolgingsverjaring, ook indien die door één of meer vervolgingsdaden is gestuit, ten hoogste twee maal de termijn beloopt die volgens de wet voor het betreffende feit geldt, gerekend vanaf de dag waarop de oorspronkelijke termijn een aanvang nam.

Aan deze wetswijziging is een overgangsregeling verbonden, die evenwel alleen betrekking heeft op feiten die bij het inwerkingtreden van de wijzigingswet reeds waren verjaard.

Ten aanzien van de in deze zaak bewezenverklaarde overtreding is de termijn voor vervolgingsverjaring naar luid van de art. 70 en 71 Sr (maximaal) vier jaar. Aangezien het Hof bewezen heeft verklaard dat de overtreding is begaan in de periode van 27 mei 2001 tot en met 3 maart 2003 zal de Hoge Raad moeten vaststellen dat de (maximale) verjaringstermijn voor een deel van die periode is verstreken, vgl. HR 30 mei 2006, griffienr. 02584/02 E II.

6. Dat zou er op zichzelf beschouwd toe nopen te bezien welke straf nog passend is ter zake van het niet-verjaarde deel van de overtreding, en dat is een waardering van feitelijke aard. Na vernietiging zou de zaak dus moeten worden teruggewezen teneinde de strafmaat opnieuw te doen bepalen. Zolang de zaak nog niet onherroepelijk is afgedaan zal de klok van de vervolgingsverjaring echter blijven doortikken. Aangenomen dat de Hoge Raad ergens in de maand oktober arrest wijst en het Hof zich op zijn vroegst rond de komende jaarwisseling opnieuw over de strafmaat kan buigen zal er bar weinig van de overtreding overblijven.

7. Nu komt het erop aan te voorkomen dat de straf voor de misdrijven verder moet worden gekort dan strikt noodzakelijk. Ik stel daarom een praktische aanpak voor: vaststellen dat ter zake van de bewezenverklaarde overtreding de verjaringstermijn deels is verstreken, en tevens vaststellen dat die termijn met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geheel of nagenoeg geheel zal zijn verstreken tegen de tijd dat de strafmaat na vernietiging en terugwijzing opnieuw zou kunnen worden bepaald.

Op die grond zal de Hoge Raad aanstonds kunnen bepalen dat voor de overtreding geen straf wordt opgelegd.

8. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad:

- de bestreden uitspraak zal vernietigen doch uitsluitend ten aanzien van de straf die ter zake van de feiten 1 primair en 2A is opgelegd en ten aanzien van de beslissingen ter zake van de overtreding,

- zal vaststellen dat ten aanzien van een deel van de periode waarin de overtreding zou zijn begaan de vervolgingsverjaring is ingetreden, terwijl de verjaringstermijn ter zake van deze overtreding hoogst waarschijnlijk geheel of nagenoeg geheel zal zijn verstreken indien de straf na vernietiging en terugwijzing opnieuw zou moeten worden bepaald,

- derhalve, en om redenen van proceseconomie, zal bepalen dat ter zake van de overtreding, voor zover niet reeds verjaard, geen straf wordt opgelegd,

- de ter zake van de feiten 1 primair en 2A opgelegde straf zal matigen in verband met het overschrijden van de redelijke termijn voor behandeling van dit beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,