Home

Parket bij de Hoge Raad, 02-03-2007, AZ5834, R05/152HR

Parket bij de Hoge Raad, 02-03-2007, AZ5834, R05/152HR

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
2 maart 2007
Datum publicatie
2 maart 2007
ECLI
ECLI:NL:PHR:2007:AZ5834
Formele relaties
Zaaknummer
R05/152HR

Inhoudsindicatie

Arubaanse zaak, werkgeversaansprakelijkheid. Schadevordering van schoonmaakster tegen hotel na valpartij op gladde tegelvloer na regenbui; omvang zorgplicht werkgever (art. 1614x ABW); te treffen veiligheidsmaatregelen; waarschuwingplicht?, gevaar, feit van algemene bekendheid, onoplettendheid van (ingeleende) werknemer.

Conclusie

Reknr. R05/152HR

mr. J. Spier

Zitting 17 november 2006 (bij vervroeging)

Conclusie inzake

[Eiseres]

tegen

1. Casa Grande N.V.,

(hierna: Casa Grande) en

2. Optima Hotel Exploitatie Maatschappij N.V.(Ohem N.V.)

(hierna: Ohem en gezamenlijk ook wel: de werkgever)

1. Feiten

1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten die het Gemeenschappelijk Hof van de Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: het Hof) in rov. 3.1 van zijn vonnis van 23 augustus 2005 heeft vastgesteld.

1.2 [Eiseres] was in de periode van 3 oktober 1995 tot 30 augustus 1998 via een uitzendbureau te werk gesteld als schoonmaakster in een door OHEM geëxploiteerd hotel van Casa Grande.

1.3 Op 30 augustus 1998 is [eiseres] vanuit een hotelkamer een betegelde gangvloer opgelopen om op verzoek van een gast een doos tissuepapier te halen. De gangvloer was nat als gevolg van een regenbui. [Eiseres] is toen uitgegleden en ten val gekomen.

1.4 [Eiseres] droeg geen veiligheidsschoenen. Er lagen geen anti-sliptegels; de aanwezige tegels waren niet bewerkt met anti-slipvloeistof. Er waren geen waarschuwingsborden geplaatst.

2. Procesverloop

2.1.1 Bij verzoekschrift van 10 oktober 2001(1) heeft [eiseres] zich gewend tot het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba (hierna: het GEA). Zij heeft gevorderd Casa Grande en Ohem te veroordelen tot betaling van een bedrag van Afl. 944.635,20 met nevenvorderingen.

2.1.2 [Eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij niet over de vereiste antislipschoenen beschikte, dat geen waarschuwingsborden waren geplaatst en dat de vloeren niet van antisliptegels waren voorzien. Daarom zouden Casa Grande en Ohem onrechtmatig hebben gehandeld.

2.1.3 Bij cvr heeft zij haar stellingen uitgewerkt. Menig hotelgast zou al door de gladde vloeren ten val zijn gekomen. Veiligheidsinstructies zijn niet gegeven. Zij beroept zich voorts op art. 1614x ABW.(2)

2.1.4 Als gevolg van het ongeval heeft zij ernstig letsel opgelopen.

2.2.1 Casa Grande en Ohem hebben - voor zover thans van belang - ten verwere aangevoerd dat hen geen verwijt treft. Een ieder weet dat wanneer het in Aruba regent het overal glad kan zijn. Een ieder pleegt dan de daarbij passende voorzichtigheid in acht te nemen. Het was voor hen volstrekt onvoorzienbaar dat [eiseres] zulks zou nalaten. Dat [eiseres] geen antislipschoenen droeg, moet ze zich primair zelf verwijten. Los daarvan: dergelijk schoeisel had het ongeval niet kunnen voorkomen. Waarschuwingsborden hadden evenmin iets uitgemaakt omdat [eiseres], gezien de tijd dat zij reeds in het hotel werkzaam was, wist dat de vloeren na regenval glad kunnen zijn.

2.2.2 Bij cvd hebben zij nog benadrukt dat "eiseres diverse waarschuwingen met betrekking tot haar schoeisel in de wind heeft geslagen". Zij bestrijden niet dat reeds menig hotelgast ten val is gekomen.

2.3.1 In zijn vonnis van 21 januari 2004 heeft het GEA de vordering afgewezen. Het roept daartoe eerst in herinnering waarop de vordering is gestoeld: het niet verstrekken van anti-slipschoenen, het niet geplaatst zijn van waarschuwingsborden en de afwezigheid van anti-sliptegels, terwijl rekening moest worden gehouden met slipgevaar (rov. 4.3).

2.3.2 Het GEA wijst er vervolgens op dat het van algemene bekendheid is dat de vloertegels die in Aruba veelvuldig toepassing vinden, bij het nat reinigen of bij regenval glad kunnen worden. "Daarbij", zo vervolgt het GEA, moet worden uitgegaan van de normale van de werknemer te verwachten oplettendheid. [Eiseres] had als schoonmaakster ervaring met vloeren die na schoonmaken nat zijn. Daarom mag worden aangenomen dat zij er ook mee bekend is dat in de open lucht gelegen tegels na regenval nat en glad kunnen worden (rov. 4.4).

2.3.3 Het verwijt met betrekking tot de waarschuwingsborden wordt verworpen omdat het net had geregend zodat plaatsing daarvan (praktisch) nog niet mogelijk was geweest (rov. 4.5).

2.3.4 Ook het verstrekken van antislipschoeisel behoort over het algemeen niet tot de redelijkerwijs van de werkgever te vergen maatregelen. Werknemers zorgen in het algemeen zelf voor hun schoeisel omdat de meesten het op prijs stellen om "dat" in verband met het draagcomfort zelf uit te kiezen. [eiseres] is zelf verantwoordelijk voor de keuze van "het voor haar werk meest geschikte schoeisel". Ze kan worden geacht te weten welk schoeisel voor haar werk geschikt is (rov. 4.6).

2.3.5 Niet is komen vast te staan dat "ook een door het bedrijf voorgeschreven type schoen" het uitglijden zou hebben kunnen voorkomen. Uitglijden is immers niet alleen afhankelijk van het type schoen of vloer (rov. 4.7).

2.3.6 Het is, nog steeds volgens het GEA, "bepaald onzeker of anti-sliptegels een val zouden hebben voorkomen. "Wat daar verder van zij", van Casa Grande en Ohem kan redelijkerwijs niet worden gevergd overal antisliptegels aan te brengen. Uit de door [eiseres] overgelegde rapporten kan niet worden afgeleid dat "de situatie ten aanzien van de vloeren in het algemeen onveilig is bevonden" (rov. 4.8).

2.3.7 De stelling nopens eerdere valpartijen wordt verworpen omdat zij niet is gespecificeerd en evenmin bewijs is aangeboden (rov. 4.9).

2.4.1 [Eiseres] is van dit vonnis in beroep gekomen. Zij heeft de verschillende onderdelen van het vonnis bestreden. Met betrekking tot de onder 2.3.7 genoemde kwestie heeft zij haar stelling gehandhaafd met de kanttekening dat de betrokken gegevens zich bevinden in het domein van de werkgever waartoe zij geen toegang heeft (grief 6). Bij pleidooi heeft zij, onder verwijzing naar het DTI-rapport, nog aangevoerd dat alle tegels van inferieure kwaliteit zijn.(3)

2.4.2 Geïntimeerden hebben betwist "dat zij eerdere klachten over de vloer hebben genegeerd. Zij hebben alles gedaan wat van hen redelijkerwijs gevergd kon worden om valpartijen te voorkomen." Bij pleidooi hebben zij aangevoerd dat [eiseres] "in het verleden overigens nog ten overvloede [is] geadviseerd om schoeisel te dragen dat (zoveel mogelijk) slipbestendig was" (onder 16).

2.5.1 In zijn vonnis van 3 augustus 2005 heeft het Hof het bestreden vonnis bevestigd. Het Hof stelt voorop dat de omvang van de verplichtingen van de werkgever

"afhankelijk [is] van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de te verwachten oplettendheid van de werknemer en de bezwaarlijkheid van het treffen van maatregelen, waarbij aantekening verdient dat de werkgever rekening dient te houden met het ervaringsfeit dat het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie tot een vermindering van de ter voorkoming van ongevallen raadzame voorzichtigheid leidt. Hierbij geldt als richtsnoer dat de zorgplicht van de werkgever ruim moet worden uitgelegd, zodat van hem een hoge mate van zorg wordt gevergd, ook voor onoplettendheid van de werknemer. Anderzijds mag niet uit het oog worden verloren dat het wetsartikel niet beoogt een absolute waarborg te scheppen tegen het gevaar dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt" (rov. 3.3.).

2.5.2 Vervolgens oordeelt het Hof:

"3.4 Het is van algemene bekendheid dat een tegelvloer bij of na regen zo glad kan zijn dat iemand die daarover loopt het gevaar loopt ten val te komen. Bij mensen die vertrouwd zijn met het klimaat in Aruba, waarin na perioden van droogte hevige regen kan vallen, is van algemene bekendheid dat men in Aruba terdege met dit gevaar rekening moet houden. Van [eiseres], die reeds langere tijd in Aruba verbleef, mocht verwacht worden dat zij daarmee vertrouwd was. De manier waarop de tegels er blijkens de foto's uitzien, moest voor [eiseres] een extra reden zijn om zich bewust te zijn van het gevaar dat zij ten val zou kunnen komen. Het gevaar was dus voor haar voldoende kenbaar.

Gelet op het klimaat in Aruba, dat overwegend perioden van droogte kent, verkeert een werknemer niet dagelijks in de situatie waarin het regent of net heeft geregend. In dat opzicht behoefden Casa(4) en Casa Grande dus niet rekening te houden met een minder grote mate van oplettendheid dan mag worden verondersteld bij de gemiddelde mens in Aruba die bij of na regen over een vloer loopt met tegels die er uitzien als de onderhavige.

De aard van de werkzaamheden bracht niet anders mee dan dat [eiseres] over de gangvloer moest lopen op een wijze die bij een ieder in het dagelijks leven kan voorkomen.

Het is bezwaarlijk om bij of na regen direct overal in het hotel waarschuwingsplaatsen(5) te moeten plaatsen. De andere door [eiseres] gesuggereerde maatregelen (het altijd voorschrijven van veiligheidsschoenen voor alle werknemers, het overal aanbrengen van antisliptegels en het overal bewerken van de vloer met antislipvloeistof) zijn wellicht minder bezwaarlijk, maar naar het oordeel van het Hof, de overige hiervoor besproken omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, niet redelijkerwijs nodig om te voorkomen dat de (ingeleende) werknemer in de uitoefening van zijn of haar werkzaamheden schade lijdt.

Onvoldoende is dus gesteld om te kunnen aannemen dat Casa Grande en/of OHEM de door artikel 1614x BW in het leven geroepen zorgplicht hebben geschonden."

2.6 [Eiseres] heeft tijdig beroep in cassatie insteld. Casa Grande en Ohem hebben het beroep bestreden. Partijen hebben hun stellingen schriftelijk toegelicht.

3. Uitgangspunten voor de beoordeling van de klachten

3.1 Bij ambtshalve onderzoek is mij gebleken dat op Aruba nog steeds art. 1614x ABW geldt.(6) Die bepaling komt overeen met het oude art. 7A:1638x BW. Eerstgenoemde bepaling is door het Hof toegepast.

3.2.1 In cassatie gaat het thans om de vraag of de werkgever - kort gezegd - zijn zorgverplichting heeft geschonden. In zoverre bestaat tussen art. 7A:1638x BW en art. 7:658 BW geen verschil. Voor zover art. 7:658 BW afwijkt van het oude art. 7A:1638x BW (en in deze zaak van art. 1614x ABW) zal deze laatste bepaling moeten worden toegepast, zij het uiteraard met in achtneming van de rechtspraak over die bepaling.

3.2.2 In een aantal arresten heeft Uw Raad erop gewezen dat in een aantal arresten reeds in belangrijke mate tegemoet is gekomen aan de kritiek op de oude regel van de bewijslastverdeling, waarom het in cassatie niet gaat. Art. 7:658 lid 1 BW bevat ten opzichte van het oude artikel - kort gezegd - geen relevante wijzigingen.(7)

3.3.1 Het Hof heeft in rov. 3.3 het juridisch kader voor beoordeling geschetst. Dat oordeel wordt in cassatie door geen van partijen bestreden. Daarvan zal dan ook moeten worden uitgegaan. Het oordeel berust op een ineenweven van een aantal kelderluik-criteria(8) en elementen uit de rechtspraak van Uw Raad.(9)

3.3.2 Met juistheid heeft het Hof erop gewezen dat art. 1614x ABW geen absolute waarborg schept,(10) maar dat van de werkgever een hoge mate van zorg wordt gevergd.

3.4 Van Boom en Giard hebben er in een scherpzinnige publicatie op gewezen dat er een gevaar schuilt in het formuleren van a prima vista voor de hand liggende regels waarin wordt aangegeven welke maatregelen in concrete (groepen van) gevallen moeten worden getroffen. Immers kan inachteming daarvan in andere settingen juist tot gevaarlijke situaties leiden hetgeen de rechter, bij gebreke van adequate voorlichting door partijen, veelal niet kan overzien.(11)

3.5.1 Op het eerste gezicht ligt voor de hand - anders dan het GEA lijkt te menen - dat het dragen van anti-slipschoeisel of het aanbrengen van anti-slipmateriaal op buitenvloeren de kans op ongevallen als gevolg van gladheid vermindert. Daarmee is nog niet gezegd dat een en ander geen nadelige neveneffecten zou kunnen hebben in gevallen waarin de vloer niet nat is; een situatie die zich - blijkens 's Hofs vaststellingen - in Aruba gedurende het grootste deel van het jaar voordoet.

3.5.2 Reeds daarom verdient het m.i. aanbeveling om geen al te stellige regels te formuleren. Veeleer ligt voor de hand om deze en soortgelijke zaken te beoordelen op hun eigen merites. Dat is in mijn ogen in essentie ook de koers die Uw Raad de afgelopen jaren heeft ingezet.

3.6.1 Dat laatste is in de literatuur niet zonder kritiek gebleven. Onder meer Hartlief heeft in een reeks knappe en boeiende analyses gewezen op de in zijn ogen grilligheid der ontwikkelingen.(12) Zoveel is zijns inziens evenwel duidelijk: kafkaëske aansprakelijkheden wijst Uw Raad van de hand.(13) Dat laatste lijkt mij juist. Voor het overige komt het mij voor dat in de literatuur niet steeds voldoende oog bestaat voor het casuïstische karakter van de rechtspraak en de voor de hand liggende wens om in een voorliggend geval tot een aansprekend resultaat te komen.(14)

3.6.2 Ik kan het ook anders zeggen. Het is schier onmogelijk om op het stuk van de ten deze van de werkgever te vergen zorgvuldigheid binnen het wettelijk stelsel passende regels te formuleren die een pasklare oplossing geven voor alle, of zelfs maar de meeste concrete gevallen. Alleen een regel die in zou houden dat de werkgever steeds aansprakelijk is (behoudens opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer) zou in alle gevallen voldoende duidelijk zijn. Zo'n regel zou evenwel niet stroken met de door de wetgever gemaakte keuze en is door Uw Raad dan ook terecht niet aanvaard.

4. Bespreking van de klachten

4.1 Voor zover thans van belang kan 's Hofs oordeel als volgt worden samengevat:

a. Van [eiseres] mocht worden verwacht dat zij vertrouwd was met het litigieuze gevaar (gladheid van de vloer na regenval);

b. dit gevaar was aanzienlijk. Het Hof brengt dat tot uitdrukking door te benadrukken dat er voor [eiseres], gelet op de wijze waarop de tegels eruit zien, een extra reden bestond zich bewust te zijn van het gevaar dat zij ten val zou kunnen komen (mijn cursivering);

c. de "aard van de werkzaamheden" bracht mee dat [eiseres] over de vloer moest lopen "op een wijze die bij een ieder in het dagelijks verkeer kan voorkomen".

d. het voorschrijven van veiligheidsschoenen of het aanbrengen van antislipvloeistof is "wellicht minder bezwaarlijk" dan het direct na regen plaatsen van borden, maar het was redelijkerwijs niet nodig gezien "de overige hiervoor besproken omstandigheden van het geval".

4.2 Dit oordeel is niet voldoende begrijpelijk, of geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting tegen de achtergrond van het navolgende:

a. naar 's Hofs oordeel was sprake van een relevant risico; zie onder 4.1.b;

b. ook Casa Grande en Ohem wisten dat. Immers ligt voor de hand dat zij zulks ten minste even goed hebben onderkend als een schoonmaakster. Het vloeit ook voort uit hun eigen stellingen als vermeld onder 2.2.2 en 2.4.2, waarop de s.t. van mrs Meijer en Dempsey terecht ook wijst sub 6.3.1;

c. werkgevers moeten - naar het Hof in rov. 3.3 terecht aangeeft - rekening houden met onoplettendheid van hun werknemers;

d. Casa Grande en Ohem hebben niet uit de doeken gedaan waarom zij, ondanks het evidente en hen bekende gevaar, geen adequate maatregelen hebben genomen (zoals het voorschrijven van geëigend schoeisel en/of het toezien op naleving van de beweerdelijk gedane suggesties en/of het op enigerlei wijze minder glad maken van de onderhavige tegels) om voorzienbare schade te voorkomen. De enkele omstandigheid (op meer of anders beroept het Hof zich niet) dat het risico ook aan [eiseres] bekend was, vermag er niet toe te leiden dat des werkgevers zorgplicht geheel uit het zicht verdwijnt.

4.3.1 Ten overvloede wijs ik er nog op dat Casa Grande en Ohem niet hebben weersproken dat reeds menig hotelgast op de vloer ten val is gekomen (zie onder 2.2). In appèl heeft [eiseres] erop gewezen dat concrete gegevens hierover bekend zijn bij de werkgever (onder 2.4.1) die dat niet heeft ontkend maar ervan heeft afgezien deze in geding te brengen (zie onder 2.4.2).

4.3.2 Casa Grande en Ohem hebben zich teruggetrokken op de vage stelling dat zij op eerdere klachten "hebben gereageerd", hetgeen geen andere lezing toelaat dan dat deze er inderdaad zijn geweest. Anders gezegd: er was een relevant gevaar, Casa Grande en Ohem waren daarvan op de hoogte, maar zij hebben niets of in elk geval onvoldoende ondernomen om dit af te wenden.

4.4 In het middel liggen klachten als hiervoor onder 4.2 weergegeven, besloten. Deze snijden hout. Voor zover het middel nog meer of andere klachten behelst, behoeven deze geen (afzonderlijke) bespreking.

4.5 Naar aanleiding van de interessante s.t. van mrs Meijer en Dempsey nog het volgende.

4.6 Het beroep op het dakdekkersarrest(15) gaat m.i. niet op omdat voor Uw Raad een belangrijke rol speelde dat de betrokken werknemer in het bezit was van een veiligheidsdiploma. Dat [eiseres] een hier ter zake dienend diploma had, is niet gesteld of gebleken. Bovendien ging het in die zaak, anders dan in de onderhavige, om elders verrichte werkzaamheden, terwijl in de onderhavige zaak sprake is van een aantal bijzondere omstandigheden; zie onder 4.2 en 4.3.

4.7.1 Ook de vergelijking met het koffievlekarrest(16) gaat m.i. mank. Daarin oordeelde Uw Raad dat de zorgplicht van de werkgever niet zover gaat dat hij voor iedere door zijn werknemers mogelijk te verrichten handelingen gedetailleerd zou moeten voorschrijven hoe deze dient te worden verricht.

4.7.2 Dat ligt m.i. nogal voor de hand. Het aantal handelingen dat talloze werknemers mogelijk verrichten is zodanig groot dat daarop niet zonder meer kan worden geanticipeerd. Dat gold heel in het bijzonder voor de handeling die de werknemer in de hier besproken zaak had verricht. Daarop kon een werkgever moeilijk anticiperen met waarschuwingen of instructies.

4.7.3 Maar dat laat uiteraard onverlet dat werkgevers wél instructies of waarschuwingen moeten geven met betrekking tot handelingen die - met opzet wat vaag geformuleerd - behoren tot de harde kern van de werkzaamheden. Of wellicht beter: met betrekking tot handelingen die geenszins een incidenteel karakter hebben en waar de werkgever op bedacht behoort te zijn. En waarop hij, volgens eigen stellingen, ook bedacht was.

4.8 Vervolgens halen mrs Meijer en Dempsey de "leer" van de werkzaamheden die in niets afwijken van die waarmee men in het dagelijks leven wordt geconfronteerd van stal (s.t. onder 5.4). In dat verband beroepen zij zich op het arrest [A]/Fair Play(17) en op mijn daaraan voorafgaande conclusie.(18)

4.9 Ik wil best toegeven dat er enige parallel met dit arrest kan worden getrokken, zoals ook het Hof kennelijk heeft gedaan. Maar er zijn, zoals hierna zal blijken, ook wezenlijke verschillen.

4.10 In de aan dat arrest voorafgaande conclusie schreef ik dat de

"enkele omstandigheid dat een werkgever rekening moet houden met het niet steeds betrachten van de wenselijke voorzichtigheid door de werknemer [niet mee]brengt (..) dat gewaarschuwd moet worden voor gevaren die van algemene bekendheid zijn. Niet ondenkbaar is dat, zelfs in zo'n situatie, (enig) toezicht op veilig werken geboden is".

4.11 Dit citaat illustreert, retrospectief bezien, het gevaar van te algemene uitspraken, al heb ik me destijds - gelukkig - minder stellig uitgelaten dan Casa Grande en Ohem willen doen geloven. In de eerste plaats zij er - nogmaals - op gewezen dat in casu sprake was van een kenbaar en aanzienlijk gevaar; zie onder 4.1.b. De werkgever wist dat. Het gaat niet om een gevaar waarvan in het oog springt dat het zich ook in de huiselijke sfeer eenvoudig kan voordoen of verwezenlijken. Of dat zo is, hangt onder meer af van het antwoord op de vraag of de tegels in het hotel vergelijkbaar zijn met die buiten de doorsnee huizen of in straten. Daaromtrent heeft het Hof niets vastgesteld.(19)

4.12 Belangrijker is dat Uw Raad een aanzienlijk minder algemeen oordeel velt dan mrs Meijer en Dempsey schijnen te menen. Het oordeel is ingebed in een aantal in rov. 3.4 genoemde omstandigheden: de keuken bood voldoende ruimte, [A] was alleen aanwezig, ze werd niet afgeleid, de werkzaamheden vonden niet plaats onder grote druk, [A] was een ervaren kracht en bekend met de betreffende werkzaamheden die niet afwijken van in de thuis situatie regelmatig voorkomende werkzaamheden waarvoor geen bijzondere aandacht, concentratie of kennis is vereist. Het bestreden oordeel wordt, afrondend, feitelijk en niet onbegrijpelijk geacht (rov. 3.6).

4.13 In de onderhavige zaak heeft het Hof niets vastgesteld over omstandigheden als onder 4.12 vermeld of over anderszins relevante omstandigheden die Casa Grande of Ohem te stade zouden kunnen komen. Bovendien gaat het in deze zaak niet om werkzaamheden ook thuis hadden kunnen verricht; zie ook onder 4.11.

4.14 Ten slotte proberen Casa Grande en Ohem 's Hofs oordeel in te passen in de leer van de ongelukkige samenloop van omstandigheden (s.t. onder 6.1.6). Ik denk niet dat het Hof dat heeft bedoeld. Het gaat hier om een "klassiek" arbeidsongeval met de telkens weer terugkerende vraag: is de werkgever daarvoor aansprakelijk of niet. Rov. 3.3 getuigt (in essentie) niet van een onjuiste rechtsopvatting. De verdere uitwerking mogelijk wel. In elk geval is 's Hofs motivering zo summier en wandelt zij zo lichtvoetig over de stellingen waarvan in cassatie zal moeten worden uitgegaan heen, dat het de cassatietoets m.i. niet kan doorstaan.

Conclusie

Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis met terugverwijzing naar het Hof.

Procureur-Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden,

Advocaat-Generaal

1 In het vonnis van 21 januari 2004 van het Gerecht in eerste Aanleg van Aruba wordt per abuis de datum van 5 juni 2003 genoemd.

2 De producties zijn in het A-dossier niet te vinden; wel in het griffiedossier. Ook daarin zitten geen foto's maar slecht te beoordelen (en trouwens geheel "feitelijke") kopieën daarvan.

3 Dit rapport is te vinden in het griffiedossier. Het bevat een aantal handgeschreven en - door de slechte kopieën niet gemakkelijk leesbare - pagina's die vooral betrekking hebben op de keuken.

4 Bedoeld zal zijn: Ohem.

5 Bedoeld zal zijn: waarschuwingsborden.

6 Deze bepaling luidt als volgt: 1. De werkgever is verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen, waarin of waarmede hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden, alsmede omtrent het verrichten van de arbeid zodanige regelingen te treffen en aanwijzingen te verstrekken, dat de arbeider tegen gevaar voor lijf, eerbaarheid en goed zover beschermd is als redelijkerwijze in verband met de aard van de arbeid gevorderd kan worden.

2. Zijn die verplichtingen niet nagekomen, dan is de werkgever gehouden tot vergoeding der schade aan de arbeider dientengevolge in de uitoefening zijner dienstbetrekking overkomen, tenzij door hem het bewijs wordt geleverd, dat die niet-nakoming aan overmacht of die schade in belangrijke mate mede aan grove schuld van de arbeider is te wijten, behoudens de bepalingen van de Landsverordening ongevallenverzekering.

7 HR 10 december 1999, NJ 2000, 111 PAS rov. 3.4.

8 HR 5 november 1965, NJ 1966, 136 GJS en daarover o.m. C.C. van Dam, Aansprakelijkheidsrecht nr 801.

9 Zie voor een overzicht van die rechtspraak mijn Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding (2006) nr 187 e.v. en mijn conclusie voor HR 9 juli 2004, NJ 2005, 260 onder 4 en voor HR 5 november 2004, NJ 2005, 215 onder 3.

10 O.m. HR 24 juni 1994, NJ 1995, 137 PAS en HR 12 september 2003, NJ 2004, 177 GHvV.

11 In NTBR 2006 blz. 360 e.v.

12 Zie, ook voor verdere verwijzingen, AV&S 2006 blz. 96 e.v.

13 AV&S 2006 blz. 100; in vergelijkbare zin mijn conclusie voor HR 9 juli 2004, NJ 2005, 260 onder 5.1.

14 In vergelijkbare zin Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, a.w. nr 186. Hartlief onderkent dit punt (AV&S 2006 blz. 99), maar dat geldt zeker niet voor iedere auteur.

15 HR 16 mei 2003, NJ 2004, 176. Zoals bekend, is het arrest niet allerwege met gejuich begroet; zo bijvoorbeeld T. Hartlief, WPNR 6559 blz. 933. Positiever is de annotator Heerma van Vos, NJ 2004, 177.

16 HR 12 september 2003, NJ 2004, 177 GHvV.

17 HR 9 juli 2004, NJ 2005, 260.

18 Waar in de s.t. wordt gesproken onder 4.10 zal bedoeld zijn 3.10.2.

19 Mij is uit eigen wetenschap bekend dat straten op Aruba niet zijn betegeld (in elk geval waren ze dat niet tijdens mijn enige bezoek ruim tien jaar geleden). Het is ten minste zéér de vraag of de doorsnee woning buiten tegels heeft liggen waarover men eenvoudig kan uitglijden. In Nederland is dat bij mijn weten zeker niet het geval.