Home

Parket bij de Hoge Raad, 16-10-2007, BB2956, 02287/06

Parket bij de Hoge Raad, 16-10-2007, BB2956, 02287/06

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
16 oktober 2007
Datum publicatie
16 oktober 2007
ECLI
ECLI:NL:PHR:2007:BB2956
Formele relaties
Zaaknummer
02287/06

Inhoudsindicatie

Toevoegen van processtukken. In het dossier dienen te worden toegevoegd de stukken die redelijkerwijze van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende hetzij voor hem ontlastende zin (HR LJN AB9820). ’s Hofs afwijzing van het verzoek op de grond dat “tegenover de beweerdelijk ontlastende verklaringen (…) ruim voldoende voor verdachte belastend bewijsmateriaal” staat, is zonder nadere motivering niet begrijpelijk.

Conclusie

Nr. 02287/06

Mr. Bleichrodt

Zitting 21 augustus 2007

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft de verdachte op 10 april 2006 ter zake van "in een geval, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

2. Mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem, heeft cassatie ingesteld. Mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.

3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof het verzoek van de verdediging tot aanhouding om processtukken in het dossier te voegen en een foto- dan wel spiegelconfrontatie uit te voeren, op onbegrijpelijke gronden heeft afgewezen.

3.2. In deze zaak gaat het om het volgende. Op 13 december 2003 heeft een vechtpartij plaatsgevonden in de buurt van Café Bruins en een shoarmatent in Almere. Daarbij heeft een persoon een stoeptegel naar [slachtoffer] gegooid die daardoor is geraakt. Verdachte en zijn broer [medeverdachte 1] zijn hiervoor beiden vervolgd. Tenlastegelegd was onder andere openlijke geweldpleging. Verdachte - die ontkende de steen te hebben gegooid - is vrijgesproken. In de, later behandelde zaak van zijn broer heeft verdachte op de terechtzitting van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 10 augustus 2004 evenwel verklaard degene te zijn geweest die de steen heeft gegooid en voorts dat er verder niemand buiten was en niemand is meegelopen naar de shoarmatent. Vervolgens is betrokkene als verdacht van meineed aangehouden en is ter zake een onderzoek ingesteld. Dat heeft geresulteerd in de onderhavige vervolging, waarin de verdachte op het standpunt is blijven staan dat hij onder ede een juiste verklaring heeft afgelegd.

3.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt - als verzoek van de raadsman, die primair vrijspraak had bepleit, - in:

"Subsidiair verzoek ik u het volgende. Het proces-dossier is naar mijn oordeel onvolledig, aangezien het grotendeels slechts een selectie betreft van op verzoek van het Openbaar Ministerie door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Zwolle-Lelystad gehoorde getuigen, die allen kort gezegd hebben verklaard dat verdachte niet de waarheid heeft gesproken. De andersluidende verklaringen van getuigen, die zich bevinden in het proces-dossier van de "hoofdzaak" zijn niet in dit proces-dossier gevoegd. Ingeval verdachte niet wordt vrijgesproken, verzoek ik u de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde het proces-dossier van de "hoofdzaak" te voegen bij deze (meineed)zaak en voorts de door de rechter-commissaris gehoorde getuigen alsnog te onderwerpen aan een foto- dan wel een spiegelconfrontatie."

3.4. Bij de stukken van het geding bevindt zich een proces-verbaal van politie betreffende het onderzoek ter zake van de meineed. Dat proces-verbaal en de bijlagen daarvan houden voor zover hier van belang in, behoudens de ontkennende verklaringen van de verdachte, de verklaring van een alsnog gehoorde getuige [getuige 1] en een aantal processen-verbaal van verhoor door de Rechter-Commissaris die eerder in de hoofdzaak hadden plaatsgevonden.

3.5. Het Hof heeft in het bestreden arrest het verzoek als volgt samengevat en verworpen:

"Verzoek betreffende het proces-dossier en verzoek tot een nadere onderzoekshandeling

De raadsman heeft zakelijk weergegeven betoogd, dat het proces-dossier onvolledig is, aangezien het grotendeels slechts een selectie betreft van op verzoek van het Openbaar Ministerie door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Zwolle-Lelystad gehoorde getuigen, die allen kort gezegd hebben verklaard dat verdachte niet de waarheid heeft gesproken. De andersluidende verklaringen van getuigen, die zich bevinden in het proces-dossier van de "hoofdzaak" zijn niet in dit proces-dossier gevoegd, zo stelt de raadsman. Ingeval verdachte niet wordt vrijgesproken, wordt verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde het proces-dossier van de "hoofdzaak" te voegen bij deze (meineed)zaak en voorts de door de rechter-commissaris gehoorde getuigen alsnog te onderwerpen aan een foto- dan wel een spiegelconfrontatie, aldus de raadman.

Het hof verwerpt de (slechts subsidiair gedane) verzoeken van de raadsman, nu inwilliging van deze verzoeken redelijkerwijs niet noodzakelijk wordt geacht voor enig in deze zaak te nemen beslissing. Tegenover de beweerdelijk ontlastende verklaringen staat ruim voldoende voor verdachte belastend bewijsmateriaal, waaronder in het bijzonder diens eigen ontkenning van het door hem zelf plegen van geweld. Zo bezien komt aan het aan het dossier toevoegen van het dossier in de "hoofdzaak" onvoldoende relevantie toe."

3.5. De verzoeken om aanhouding van de zaak ten einde stukken bij het dossier te voegen en om getuigen alsnog aan een confrontatie te onderwerpen, zijn verzoeken in de zin van art. 328 Sv j° art. 331 Sv in verbinding met art. 315 Sv.

De bij het beoordelen van een zodanig verzoek aan te leggen maatstaf is ingevolge het in hoger beroep toepasselijke art. 315 Sv of de noodzakelijkheid van het verlangde is gebleken. Het Hof heeft hier die maatstaf toegepast. Blijkens de toelichting op het middel gaat het de steller daarvan met name om de motivering van de afwijzing van het verzoek om toevoeging van stukken aan het dossier.(1) Die motivering acht hij onbegrijpelijk.

3.6. In het dossier dienen te worden gevoegd de stukken die redelijkerwijze van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende hetzij in voor hem ontlastende zin.(2)

Voor de beoordeling van de vraag of de verdachte al dan niet meineed heeft gepleegd, is, gelet op de tenlastelegging, kort gezegd van belang wie de stoeptegel gegooid heeft en verder of ook de broer van verdachte bij de ongeregeldheden buiten het café aanwezig was. De verdediging heeft om die reden verzocht het procesdossier in de hoofdzaak bij de stukken te voegen. In de hoofdzaak zijn, naar moet worden aangenomen, in het bijzonder door de politie, ook andere getuigen gehoord dan die waarvan de tegenover de Rechter-Commissaris afgelegde verklaringen zich bij de stukken van het geding bevinden.(3) Ook het Hof is daar klaarblijkelijk van uitgegaan.

's Hofs oordeel komt erop neer dat niet is uitgesloten dat die verklaringen ontlastend zijn in die zin dat deze steun bieden voor het standpunt dat verdachtes broer niet met de stoeptegel heeft gegooid en ook niet anderszins bij de ongeregeldheden betrokken was. Gelet daarop zouden deze stukken, gezien NJ 1996, 687, aan het dossier moeten zijn toegevoegd. Het Hof heeft in ieder geval niet vastgesteld dat de bedoelde stukken irrelevant zijn.

Het Hof heeft verder geoordeeld dat ook al zouden die verklaringen, zoals is gesteld, ontlastend zijn, deze niet zullen kunnen opwegen tegen het belastende materiaal waarop het Hof de bewezenverklaring heeft gebaseerd. Aldus is het Hof mijns inziens ten onrechte vooruitgelopen op de waardering van die - hem niet bekende - verklaringen. Hier kan een vergelijking worden getrokken met gevallen waarin de rechter het verzoek om een getuige te horen afwijst niet omdat wat die getuige te verklaren zou hebben niet van belang is voor enige in de zaak te nemen beslissing, maar omdat de rechter zich al voldoende voorgelicht acht.(4)

Mijn conclusie is dat de motivering van de afwijzing van het verzoek ondeugdelijk is.

3.7. Het middel slaagt.

4. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak behoort te leiden.

5 . Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 Waarom de afwijzing van het (voor wat betreft de daarbij te betrekken getuigen nogal onbepaalde) verzoek om alsnog tot confrontaties over te gaan, onbegrijpelijk is, wordt niet nader toegelicht.

2 HR 7 mei 1996, NJ 1996, 687, rov. 8.2. e.v.

3 Terwijl ook de door de Rechter-Commissaris gehoorde getuigen hiervoor onder 3.4 bedoeld, vermoedelijk een verklaring tegenover de politie zullen hebben afgelegd.

4 Vgl. bijv. HR 1 december 1992, NJ 1993, 631, HR 27 mei 1997, NJ 1997, 565 en HR 2 november 2004, nr 00106/04