Home

Parket bij de Hoge Raad, 22-04-2008, BC8789, 07/10578 HS

Parket bij de Hoge Raad, 22-04-2008, BC8789, 07/10578 HS

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
22 april 2008
Datum publicatie
22 april 2008
ECLI
ECLI:NL:PHR:2008:BC8789
Formele relaties
Zaaknummer
07/10578 HS

Inhoudsindicatie

Herziening. Geuridentificatieproef. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van een tenlastegelegd feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter o.g.v. het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid a.b.i. art. 457.1.2° Sv. Nu het bewezenverklaarde ook zonder de resultaten van de geuridentificatieproeven uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich niet het hiervoor bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Pr aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken.

Conclusie

Nr. 07/10578 HS

Zitting: 29 januari 2008

Mr. Knigge

Conclusie inzake:

[aanvrager]

1. Aanvrager van herziening is bij uitspraak van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 2 juni 2003 wegens "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestig dagen, waarvan éénentwintig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Deze veroordeling is onherroepelijk geworden.

2. De herzieningsaanvrage is namens aanvrager ingediend door mr. P.M. Breukink, advocaat te Alkmaar.

3. Aan de aanvrage is een korte maar heftige geschiedenis voorafgegaan. Uit onderzoek door de Rijksrecherche op verzoek van het parket te Zutphen is gebleken dat in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 de geursorteerproeven met regelmaat niet volgens de regels zijn uitgevoerd. Daarom is naar alle gewezen verdachten, waarbij in het onderzoek sprake is geweest van een geursorteerproef, een brief verzonden, met het advies om eventueel herziening aan te vragen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het onderzoek heeft geleid tot de vervolging van zeven hondengeleiders.

4. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2 van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek ter terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstige vermoeden wekken dat, ware zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.

5. In het onderzoek naar de poging tot inbraak op 15 december 2002 is gebruik gemaakt van geursorteerproeven: één ten aanzien van een breekijzer, één ten aanzien van een moker en één ten aanzien van een schroevendraaier. Er werd geen geurovereenkomst vastgesteld tussen het breekijzer en aanvrager, noch tussen het breekijzer en een medeverdachte ([medeverdachte 1]), maar wel met een andere medeverdachte ([medeverdachte 2]). Met betrekking tot de moker werd alleen een geurovereenkomst vastgesteld met medeverdachte [medeverdachte 1]. Met betrekking tot de schroevendraaier werd een geurovereenkomst vastgesteld met aanvrager.

6. De onderhavige geurproeven vallen in de periode waarvan achteraf is vast komen te staan dat in die periode de geurproef, in strijd met de regels, niet altijd "blind" is uitgevoerd.(1) Deze proeven zijn uitgevoerd door hondengeleiders [verbalisant 1] en [verbalisant 2], werkzaam bij de regiopolitie Noord en Oost Gelderland respectievelijk IJsselland.(2) Het valt niet vast te stellen of ook in de onderhavige casus de proef niet blind is uitgevoerd. Nader onderzoek hiernaar, bijvoorbeeld door het horen van de betreffende geleiders, zou naar mijn mening ook niet veel opleveren, nu er vanuit gegaan mag worden dat de geleiders geen speciale herinneringen zullen hebben aan de uitgevoerde proeven in deze zaak. De andere kant van deze medaille is evenwel dat het veelvuldig onjuist uitvoeren van de geuridentificatieproef in de bedoelde periode ook grote twijfel heeft doen rijzen aan rechtmatigheid van de bewijsverkrijging in de onderhavige zaak, twijfel die door nader zoek niet kan worden weggenomen. Met de aanvrager ben ik van oordeel dat als de Politierechter had geweten dat er ernstig reden was om aan regelmatige uitvoering van de geurproef te twijfelen, de Politierechter het bewijs dat door die geurproef is verzameld niet mee had genomen in zijn bewijsvoering, nu die onregelmatigheid rechtstreeks de betrouwbaarheid van het bewijs raakt. Vgl. Hof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, 10 november 2006, LJN AZ1983 en LJN AZ1994.(3)

7. De volgende vraag is dan of daardoor het ernstige vermoeden wordt gewekt dat, als de resultaten van de geurproef van het bewijs waren uitgesloten, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.

8. Het vonnis van de Politierechter is niet uitgewerkt, noch is er een proces-verbaal van de terechtzitting voorhanden. De bewijsvoering die aan de veroordeling ten grondslag ligt, dient daarom aan de hand van het dossier gereconstrueerd te worden. De Politierechter heeft bij zijn veroordeling ongetwijfeld gelet op de aangifte gedaan door [betrokkene], filiaalleider bij [benadeelde partij] B.V. Hij verklaart, kort en zakelijk weergeven, het volgende:

Op 15 december 2002 omstreeks 02.15 uur werd ik gebeld door de alarmcentrale, met de mededeling dat men vanuit het pand van [benadeelde partij], [a-straat 1] te [vestigingsplaats] een inbraakmelding binnenkreeg. Omstreeks 03.00 uur kwam ik bij het pand aan. Ik zag direct dat de roldeur aan de westzijde van het pand open stond. Ik zag dat men het slot van het kleine draaihek naast de toegangspoort had geforceerd. Ik zag dat men de rechter van de twee glazen schuifdeuren aan de noordzijde had vernield. In de showroom had met handgereedschappen op de grond gelegd. Ik zag dat de voorzijde van de kluis was beschadigd. Aan niemand werd toestemming gegeven het feit te plegen.

Voorts zal de politierechter waarde hebben gehecht aan het relaas van de verbalisanten in een proces-verbaal van aanhouding van medeverdachte [medeverdachte 1], nr. LJN PL0785/02-226886, dat kort en zakelijk weergegeven het volgende inhoudt:

Tijdens de surveillance kregen wij, verbalisanten opdracht te gaan naar de [benadeelde partij] aan de [a-straat 1] te [vestigingsplaats] omdat kort daarvoor diverse inbraakalarm-meldingen waren binnengekomen. Ter plaatse zag ik, eerste verbalisant, dat drie mannen onder een half geopende roldeur naar buiten kwamen. Nadat de verdachte het pand weer in waren gevlucht, zag ik, tweede verbalisant, de verdachten aan de voorzijde van het pand weer naar buiten komen. Wij, verbalisanten hebben de verdachten aangehouden.

Voorts is er een raamproces-verbaal van de politie, nr LJN PL0785/03-000046 waarin nog het volgende staat vermeld:

Het pand is geheel omgeven door een hoog hekwerk. Bij onderzoek bleek dat de rechter van de twee schuifdeuren aan de noordzijde van het pand vernield was. Ook bleek dat het slot in het kleine draaihek in de omheining was geforceerd. Op 15 december 2002 te 02.20 uur werden drie verdachten aangehouden, onder wie: [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1981.

De verdachte heeft een verklaring afgelegd bij de politie, op 15 december 2002. Hij ontkent niet dat hij in het pand is geweest. Naar zijn zeggen waren hij en zijn kornuiten in de buurt en zagen zij het alarm afgaan. Zij besloten uit pure nieuwsgierigheid even te gaan kijken. Hij zag dat een raam vernield was en besloot naar binnen te gaan.

Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart, eveneens op 15 december 2002:

Ik weet waarvoor ik ben aangehouden. Ik ben samen met [medeverdachte 2] en [aanvrager] aangehouden in een bedrijf. Wij zijn binnengekomen via een raam dat stuk was.

9. De verdachten zijn door de politie geconfronteerd geweest met de resultaten van de hiervoor genoemde geurproeven. De aanvrager heeft verklaard dat hij er niets over te vertellen heeft en dat, kennelijk doelend op het resultaat van de geurproef, het wel vaker fout is gegaan.(4) De Politierechter heeft bij vonnis van 2 juni 2003 bewezenverklaard dat sprake was van een poging tot diefstal door middel van inklimming maar niet, zoals ook was tenlastegelegd, door middel van braak. De geurproeven zijn gedaan met goederen die veelal gebruikt worden om iets open te breken, of om zich de toegang te verschaffen. De partiële vrijspraak van braak lijkt erop te wijzen dat de Politierechter de door de geurproef gelegde koppeling van de verdachten aan de aangetroffen inbrekerswerktuigen, niet overtuigend heeft geacht.

10. In elk geval voegt de uitkomst van de geursorteerproeven aan het bewijs van hetgeen wél bewezen is verklaard weinig toe. Anders dan in de aanvraag wordt gesteld, is de geursorteerproef (bij lange na niet) het enige bewijsmiddel. Aanvrager is in het holst van de nacht samen met anderen in het bewuste pand aangetroffen, zeer kort nadat de inbraakalarmen waren afgegaan. Verder zijn er in het omheinde gebied geen andere personen aangetroffen. Het is onder die omstandigheden al weinig waarschijnlijk dat anderen dan verdachte en zijn medeverdachten verantwoordelijk zouden zijn voor het forceren van het toegangshek en de vernieling van de noordelijke schuifdeuren. Het is al helemaal onwaarschijnlijk dat, zoals de verdachte tegenover de politie verklaarde, hij en zijn makkers in het afgaan van het alarm een incentive zouden hebben gezien om het pand binnen te klimmen, laat staan dat zij daarbij door louter nieuwsgierigheid werden gedreven. De vluchtreactie bij het zien van de politie wijst daar niet direct op. Het kan er daarom voor gehouden worden dat de Politierechter de desbetreffende verklaring van de verdachte ook als volstrekt onaannemelijk van tafel zou hebben geveegd als hij van de mogelijk onregelmatige uitvoering van de geurproeven op de hoogte was geweest.

11. Het voorgaande doet aldus niet het ernstige vermoeden ontstaan dat de Politierechter zou hebben vrijgesproken of tot een van de andere in art. 457 eerste lid, aanhef en onder 2 Sv genoemde beslissingen zou zijn gekomen als hij ermee bekend was geweest dat er gegronde reden was om aan de rechtmatigheid en de betrouwbaarheid van de uitgevoerde geurproeven te twijfelen.

12. Ik concludeer dat de Hoge Raad de aanvrage ongegrond zal verklaren.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 In de Staatcourant van 24 september 1997, nr. 183 is de Regeling Politiespeurhonden 1997 van 17 september 1997 gepubliceerd. Deze Regeling kent als bijlage een keuringsreglement. Daarbij zit een supplement 2, en dat houdt onder meer in:

"Voorbereiding proef.

Er zijn 36 verschillende volgorde-schema's waarin de geurdragers kunnen worden aangeboden, die met 2 getallen (ieder 1 t/m 6) zijn gecodeerd. De helper bepaalt met behulp van een dobbelsteen welke schema gekozen wordt, en stelt op de daartoe bestemde plaats de geurdragers op in twee rijen van ieder 7 verschillende geurdragers (eventueel na elkaar), volgens de voor de hond bekende (en in het certificaat omschreven) aanbiedings-methode. Dit gebeurt in afwezigheid van de hond en de geleider, de geleider kent de volgorde van de geurdragers in de rij niet en verklaart dit ook (onder ede!) in zijn pv."

2 Aan de hand van de opgevraagde rol van de zitting van de Rechtbank te Zutphen kan worden afgeleid dat beide geleiders behoren tot de groep van zeven die terecht hebben moeten staan. De Rechtbank heeft beide geleiders vervolgens ten aanzien van een geuridentificatieproef, uitgevoerd in 2004, op 11 december 2007 veroordeeld voor meineed, LJN BB9859 en LJN BB9860. De Rechtbank heeft in de ene zaak overwogen dat het merendeel van de verdachten heeft verklaard dat in een aanzienlijk aantal gevallen de geuridentificatieproef niet volgens de regels is verlopen, en in de andere zaak dat verdachte veel vaker dan alleen het bewezenverklaarde geval de hand heeft gelicht met de voorschriften. Alle zaken zijn onherroepelijk geworden.

3 Het Hof heeft geoordeeld dat als er sprake is van een niet volgens de regels verlopen geuridenti-ficatieproef, de resultaten moeten worden uitgesloten van het bewijs. Zie voorts Hof Arnhem, 13 december 2006, LJN AZ4425 en LJN AZ4429 en Hof 's-Hertogenbosch, d.d. 8 augustus 2007, LJN BB2810. Algemeen wordt aangenomen dat het voorschrift is opgenomen om uit te sluiten dat de geleider de hond, bewust of onbewust, beïnvloedt. Daarmee is gelijk het belang voor de naleving van dit voorschrift onderstreept.

4 Daarop hebben zijn twee medeverdachten gereageerd door te stellen dat zij daarover al bij de rechter hebben verklaard. Dit kennelijk in het kader van de voorgeleiding bij de rechter-commissaris, maar daarvan zijn geen stukken aanwezig in het dossier.