Home

Parket bij de Hoge Raad, 03-03-2009, BG4349, 08/00538

Parket bij de Hoge Raad, 03-03-2009, BG4349, 08/00538

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
3 maart 2009
Datum publicatie
3 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:PHR:2009:BG4349
Formele relaties
Zaaknummer
08/00538

Inhoudsindicatie

Aanhoudingsverzoek. Het Hof heeft bij de beoordeling van het verzoek de juiste maatstaf toegepast, maar het oordeel is evenwel niet zonder meer begrijpelijk. Gelet op de bijzondere omstandigheden had het Hof de afwijzing van het verzoek nader moeten motiveren.

Conclusie

Nr. 08/00538

Mr. Knigge

Zitting: 11 november 2008

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens "Poging tot moord" veroordeeld tot 6 jaar gevangenisstraf.

2. Namens Verdachte heeft mr. J. Goudswaard, advocaat te 's-Gravenhage, vijf middelen van cassatie voorgesteld.

3. Het eerste middel klaagt dat het Hof in strijd met de eis van een eerlijke procesvoering het verzoek tot aanhouding voor het opmaken van een reclasseringsrapport heeft afgewezen, althans dat het oordeel van het Hof dienaangaand onbegrijpelijk is.

4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt ten aanzien van het verzoek om aanhouding het volgende in:

"De raadsvrouw van verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:

Ik heb eerder verzocht om een rapport te laten opstellen door de Reclassering. De advocaat-generaal heeft dit rapport inmiddels opgevraagd, maar het is nog niet gereed. Ik verzoek opnieuw de behandeling van onderhavige strafzaak aan te houden en dit Reclasseringsrapport af te wachten. Nadat door het Pieter Baan Centrum over mijn cliënt is gerapporteerd zijn er veel omstandigheden gewijzigd. Daarnaast acht ik het van belang dat er gerapporteerd wordt over hetgeen in de toekomst met mijn cliënt moet gebeuren. Ten slotte kan de Reclassering een strafadvies geven. Ik vind dit alles erg belangrijk. De advocaat-generaal vindt dat blijkbaar ook, immers hij heeft de Reclassering inmiddels verzocht een dergelijke rapportage uit te brengen.

De advocaat-generaal verzet zich tegen het aanhouden van de behandeling van onderhavige strafzaak en verklaart daartoe - zakelijk weergegeven - als volgt.

Ik was eerder van plan om een Reclasseringsrapport op te vragen. Ik wilde informatie hebben over de persoonlijke omstandigheden van verdachte na het laatste Reclasseringsrapport. Het verzoek om dit rapport op te stellen is echter abusievelijk niet verzonden. Daarom heb begin deze week alsnog de Reclassering verzocht te rapporteren. Ik had toen nog niet begrepen dat de zaak vandaag inhoudelijk zou worden behandeld. Wanneer de zaak vandaag wegens het opvragen van een rapport zou worden aangehouden, dan kan de behandeling van deze zaak pas in maart 2008 weer worden voortgezet. De Reclassering heeft deze tijd nodig voor het opstellen van een rapport. Ik heb de voorkeur de zaak vandaag af te handelen. Hoewel ik een Reclasseringsrapport heb aangevraagd en ik enige behoefte heb aan informatie over de kans op recidive bij verdachte, verwacht ik dat ik vandaag van verdachte en zijn raadsvrouw informatie omtrent verdachtes recente persoonlijke omstandigheden zal vernemen.

Het hof trekt zich terug voor beraad.

Na gehouden beraad beslist het hof bij monde van de voorzitter dat het verzoek om aanhouding van onderhavige strafzaak wordt afgewezen. Het zou wellicht beter zijn geweest wanneer het opgevraagde Reclasseringsrapport met daarin een aanvullend beeld van verdachte beschikbaar zou zijn. Het hof stelt vast dat de raadsvrouw tijdig heeft verzocht om dit Reclasseringsrapport en dat het Openbaar Ministerie aan dat verzoek aandacht heeft besteed. Het hof betreurt het evenwel dat het Openbaar Ministerie niet tijdig bedoeld Reclasseringsrapport heeft opgevraagd. Het hof is echter van oordeel dat er - naast de informatie uit de inmiddels over verdachte uitgebrachte rapporten - tijdens onderhavige terechtzitting voldoende informatie over verdachte naar voren kan komen. Voorts gaat het hof ervan uit dat nog de nodige informatie over verdachte zal worden verschaft door de raadsvrouw tijdens haar pleidooi. Het hof is dan ook voorshands (tijdens de beraadslaging in raadkamer kan het beeld nog wel veranderen) van oordeel, dat het voldoende geïnformeerd is over verdachte.

(...)

De verdachte en de raadsvrouw voeren het woord tot verdediging.

(...)Met betrekking tot de strafmaat verklaar ik als volgt. Ik verzoek opnieuw de behandeling van de strafzaak te schorsen voor het afwachten van het voorlichtingsrapport. Er ligt een rapport van het Pieter Baan Centrum. Verder is bekend dat mijn verdachte een behandeling heeft ondergaan bij Tactus. Het is nog steeds onduidelijk hoe deze behandeling is afgelopen. Mijn cliënt heeft nog steeds werk. Het is belangrijk dat hij dat kan behouden. Deze punten hadden allemaal in een voorlichtingsrapport van de Reclassering opgehelderd kunnen worden. De schadevergoeding heeft hij betaald. Mijn cliënt heeft nauwelijks een strafblad met geweldsdelicten. Men kent hem ook niet zo. Mijn cliënt heeft zichzelf gemeld bij de politie. Verder kan in het rapport worden weergegeven hoe het slachtoffer er nu over denkt. Inmiddels hebben beiden de zaak doorgesproken. In het voorlopig rapport is vermeld dat er een grote kans op recidive was. Gelet op alle omstandigheden is er geen gevaar voor recidive. De Reclassering kan ook hierover rapporteren. Voor mijn cliënt staat veel op het spel. Hij kan zijn werk verliezen. Dit zou een argument kunnen zijn om andere strafmodaliteiten te bedenken, zoals het opleggen van een voorwaardelijke straf of elektronisch toezicht. Ook hierover kan de Reclassering rapporteren. (...) Ik verzoek dan ook om een strafadvies voor te laten bereiden. Daar kan dan bij betrokken worden in hoeverre het slachtoffer nog wenst dat mijn cliënt een gevangenisstraf moet ondergaan. De verstandhouding tussen beiden is weer goed. (...) Mijn cliënt leidt nu een ander leven. Hij gebruikt geen drugs meer."

5. In zijn arrest heeft het Hof dienaangaande nog het volgende overwogen:

"De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting verzocht om het onderzoek te schorsen teneinde het - inmiddels door het Openbaar Ministerie opgevraagde - Reclasseringsrapport af te wachten, en zij heeft het verzoek bij pleidooi herhaald.

Het hof wijst het verzoek af. Het hof is van oordeel dat er - naast de informatie uit de diverse inmiddels over verdachte uitgebrachte rapporten - tijdens de terechtzitting van 15 januari 2008 voldoende informatie over verdachte naar voren is gekomen, zodat het hof voldoende is geïnformeerd omtrent verdachte."

6. Aldus heeft het Hof tot uitdrukking gebracht het niet noodzakelijk te achten een nieuw reclasseringsrapport te laten opmaken. Het Hof heeft hiermee de juiste maatstaf toegepast.(1) 's Hofs oordeel is ook niet onbegrijpelijk in het licht van wat er ter zitting over verdachte naar voren is gekomen in samenhang met de eerder uitgebrachte rapportages.

7. In de toelichting op het middel wordt opgemerkt dat het Hof met zijn overwegingen ter zitting, inhoudende dat er nog wel voldoende informatie over verdachte door de raadsvrouw in haar pleidooi zou worden verschaft, de informatie die het nodig achtte om tot een oordeel over de persoon van verdachte te komen deels afhankelijk heeft gesteld van gegevens van de kant van de verdediging, terwijl de verdediging juist had aangevoerd bij gebreke van de gevraagde rapportage niet in staat te zijn deze aanvullende gegevens te verschaffen.

8. Deze klacht ziet eraan voorbij dat het Hof in zijn arrest met betrekking tot het herhaalde verweer heeft overwogen dat er tijdens de zitting voldoende informatie over de verdachte naar voren is gekomen. De verwachting van het Hof is dus uitgekomen zodat het geen reden zag op zijn voorlopig oordeel terug te komen. Ik merk daarbij nog het volgende op. Het enige echte vraagpunt dat door de raadsvrouw bij pleidooi werd opgeworpen is de vraag hoe de behandeling die verdachte heeft ondergaan bij Tactus is afgelopen. Daar had verdachte echter zelf reeds informatie over verschaft in zijn verklaring ter zitting in hoger beroep: verdachte heeft daar zes of zeven keer een gesprek gehad, waarna de behandeling is beëindigd; verdachte kan zich melden indien hij weer zin krijgt in verdovende midelen. De behandeling richtte zich uitsluitend op de verslaving en niet op het gedrag van verdachte.

9. Over de omstandigheden rond werk en de huidige verhouding tot het slachtoffer hebben verdachte zelf en de raadsvrouw informatie verschaft. Wat de mogelijke strafmodaliteiten betreft, kan er gevoeglijk van uit worden gegaan dat het Hof daarvan op de hoogte is. Daar komt bij dat het Hof in zijn strafmotivering uitdrukkelijk heeft weergegeven waarom het het pleidooi van de raadsvrouw strekkende tot oplegging van een andere straf dan onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet volgt. Die reden stond los van het eventuele recidivegevaar. Het was de ernst van het feit en de volledige toerekeningsvatbaarheid die een andere straf naar het oordeel van het Hof niet passend deden zijn.

10. In het licht van bovenstaande is 's Hofs oordeel dat het voldoende is geïnformeerd geenszins onbegrijpelijk.

11. Het middel faalt derhalve.

12. Het tweede middel klaagt over 's Hofs strafmotivering, met name over 's Hofs overweging dat het ten nadele van verdachte in aanmerking heeft genomen dat verdachte blijkens het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet tot inzicht is gekomen van de ernst van zijn handelen en de gevolgen daarvan voor zijn slachtoffer.

13. Uit de zich onder de stukken bevindende rapportages die zijn uitgebracht over verdachte blijkt dat verdachte een zeer beperkt inzicht heeft en ook wil hebben in de aanleiding tot zijn geweldadige gedrag en zijn eigen aandeel hierin. Hij lijkt zich ook niet erg druk te maken over de gevolgen voor het slachtoffer.

14. Dit is terug te vinden in de verklaring van verdachte ter zitting in hoger beroep, waar hij verklaart dat hij niet snapt waarom hij het slachtoffer geslagen heeft. Ook de enkele opmerking dat hij zich niet herkent in de conclusie van het rapport dat hij in hoge mate oppervlakkig functioneert, gemakzuchtig is, en een onrijpe man met een neiging tot ontwijken en afhankelijkheid, bevestigt dat verdachte niet open staat voor een poging tot het verkrijgen van inzicht in het eigen gedrag.

15. Gelet op het bovenstaande is 's Hofs feitelijk oordeel dat verdachte blijkens het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet tot inzicht is gekomen van de ernst van zijn handelen en de gevolgen daarvan voor zijn slachtoffer, niet onbegrijpelijk. Verder kan dit oordeel in cassatie niet getoetst worden.

16. Het middel faalt.

17. Het derde middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans op onbegrijpelijke gronden de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft bevolen.

18. Ik zal - na de bespreking van de overige middelen - concluderen tot verwerping van het beroep tegen de bestreden einduitspraak. Dat betekent dat verdachte naar mijn oordeel bij het middel geen redelijk belang heeft. Zie bijvoorbeeld HR 10 februari 2004, NJ 2004, 202.

19. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.

20. Het vierde middel bevat de klacht dat de bewezenverklaarde voorbedachte raad niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, althans dat de bewezenverklaring berust op onderling tegenstrijdige bewijsmiddelen, althans dat het Hof zijn oordeel dat er sprake was van voorbedachte raad onvoldoende heeft gemotiveerd.

21. Het Hof heeft ten aanzien van verdachte bewezenverklaard dat:

"hij in de nacht van 23 op 24 mei 2006 te Twello, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade zijn ex-vriendin [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,

- met een honkbalknuppel die slapende [slachtoffer] met kracht op het hoofd heeft geslagen en vervolgens

- meermalen met kracht met die honkbalknuppel [slachtoffer] met kracht op het hoofd heeft geslagen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."

22. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:

"1. Het, als bijlage bij het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, met nummer LJN PL0632/06-286867, gesloten en getekend op 29 mei 2006 door [verbalisant 1], hoofdagent van regionale politie Noord en Oost Gelderland, district IJsselstreek, Team Voorst, en [verbalisant 2], brigadier van regionale politie Noord en Oost Gelderland, district IJsselstreek, gevoegde proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 24 mei 2006 voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven (pp. 29-34):

Ik doe aangifte van poging tot moord. De uitvoering van de moord is niet voltooid omdat ik op tijd om hulp heb kunnen roepen waardoor de verdachte ophield met slaan. Ik heb tot voor kort een relatie gehad met [verdachte]. [Verdachte] wilde niet dat onze relatie zou worden beëindigd. [Verdachte] is erg jaloers. Gisteren 23 mei 2006 ben ik samen met mijn zoon [betrokkene 1] naar de verjaardag van zijn vader geweest. Omstreeks 23.00 uur zijn wij naar huis gegaan. Omstreeks 00.15 uur ben ik naar bed gegaan. Ik ben toen gaan slapen. Op een gegeven moment droomde ik dat ik erge pijn aan mijn hoofd voelde. Ik deed mijn ogen open en zag toen dat [verdachte] op mijn bed zat. Ik zag dat hij een knuppel in zijn hand had. Op het moment dat ik [verdachte] daar zag zitten met die knuppel tussen zijn benen dacht ik gelijk dat [verdachte] mij met die knuppel geslagen had. Ik hoorde toen dat [verdachte] zei: "Wat heb ik gedaan, ik moet mij aangeven". Ik voelde dat ik bloedde aan mijn hoofd. Ik kon zien dat het [verdachte] was omdat het best licht was in de slaapkamer. Ik zag dat hij daarna helemaal over de rooie ging. Ik zag dat [verdachte] opstond en ver uithaalde met de knuppel. Ik voelde toen dat ik 'weggleed' en steeds zwakker werd. Ik voelde mij slap worden en in mijn hoofd gleed ik weg. Ik dacht, ik ga dood. Ik heb toen alle kracht die ik nog had bij elkaar geraapt en heb geschreeuwd: "[betrokkene 1], [betrokkene 1]". Daarna zag ik dat [verdachte] de knuppel met grote uithalen en met kracht op mijn hoofd sloeg. [Verdachte] heeft mij toen vaak met de knuppel op mijn hoofd geslagen. Ik voelde hierdoor hevige pijn in en op mijn hoofd. Op een gegeven moment hoorde ik dat [verdachte] zei: "dit is iets tussen je moeder en mij". Ik kan mij nog herinneren dat [verdachte] stopte met slaan. Daarna kan ik mij pas weer iets herinneren toen ik in het ziekenhuis was. De dokter heeft mij verteld dat ik rechts in mijn hersens een lichte bloeding had. Ik heb 7 sneeën in mijn hoofd. Mijn linkeroog is dik en blauw. Ik heb een heel zwaar hoofd en ook mijn nek is nu erg pijnlijk. Ook tussen mijn schouderbladen voel ik veel pijn en heb ik een zeurende hoofdpijn.

2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige van 21 mei 2007, opgemaakt door de rechtercommissaris mr N.C. van Lookeren Campagne, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zutphen, en door hem ondertekend, RC-nummer 06/471, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer]:

Bij de politie heb ik naar waarheid verklaard. U vraagt mij hoe ik toen wakker ben geworden. In eerste instantie dacht ik dat ik droomde, maar snel genoeg kreeg ik door dat het werkelijkheid was. Toen ik wakker werd, bemerkte ik gelijk dat ik een hoofdwond had. Dat is de wond op mijn rechtervoorhoofd. Ik had ook erge hoofdpijn. Ik zag dat mijn ex-vriend op het bed zat. De knuppel bevond zich tussen zijn benen en was naar beneden gericht.

3. (...)

4. (...)

5. (...)

6. (...)

7. Het, als bijlage bij het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, met nummer LJN PL0632/06-286867, gesloten en getekend op 29 mei 2006 door [verbalisant 1], hoofdagent van regionale politie Noord en Oost Gelderland, district IJsselstreek, Team Voorst, en [verbalisant 2], brigadier van regionale politie Noord en Oost Gelderland, district IJsselstreek, gevoegde proces-verbaal van verhoor van verdachte van 24 mei 2006 voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven (pp. 59-61):

Op 23 mei 2006 ben ik vanuit Apeldoorn naar huis gegaan. Ik wilde gaan slapen. Ik heb voordat ik naar bed ging ook nog gedoucht. Ik kon niet slapen en begon te denken aan [slachtoffer]. [Slachtoffer] en ik hebben de relatie verbroken. Dit kwam van [slachtoffer] af. Ik kon dus de slaap niet vatten. Ik besloot naar [slachtoffer] te gaan. Ik kleedde mij aan en ging met de fiets naar de woning van haar. Het was omstreeks 01.30 uur. Vervolgens liep ik naar de voordeur en pakte de sleutel. Ik opende de voordeur en ging naar binnen.

Binnengekomen liep ik direct door naar de slaapkamer van [slachtoffer] op de eerste verdieping. [Slachtoffer] lag op bed te slapen. Ik heb toen een tijdje lang naar [slachtoffer] gekeken. Dit duurde enkele minuten. Er ging van alles door mij heen. [Slachtoffer] had gevoelens voor een ander persoon en dat vond ik niet leuk. Met mijn rechterhand pakte ik de honkbalknuppel. Ik sloeg haar toen met deze knuppel op haar hoofd. Ik raakte [slachtoffer] op het voorhoofd. Ik zag gelijk bloed toen ik geslagen had. Ik had nog steeds de honkbalknuppel in mijn hand. Over en weer werd wat gezegd. Ik sloeg toen [slachtoffer] weer op het hoofd met de honkbalknuppel. Ik heb haar meerdere keren geslagen op het hoofd. [Slachtoffer] lag op de grond en ik zat boven op haar. Op dat moment ging de slaapkamerdeur open en zag ik [betrokkene 1] staan. [Slachtoffer] had op een gegeven moment om hulp geroepen en de naam van [betrokkene 1] genoemd. Ik ben toen weggegaan en met mijn fiets naar huis gegaan.

8. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 15 januari 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Het klopt dat ik haar in de nacht van 23 op 24 mei 2006 met een honkbalknuppel heb geslagen. Ik ben met iemand, niet echt een vriend, Apeldoorn in gegaan. Daarna ben ik naar huis gegaan. Dat was rond 9 uur 's avonds. Ik ben toen gaan douchen en naar bed gegaan. Ik kon niet in slaap komen. Daarna heb ik mij aangekleed en ben ik op de fiets naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Toen ik bij haar woning aankwam heb ik niet aangebeld. Ik heb de sleutel gepakt en ben naar binnen gegaan. Ik ben toen rechtstreeks naar haar slaapkamer gegaan. De honkbalknuppel, waarmee ik [slachtoffer] heb geslagen, lag onder het bed. [Slachtoffer] wist niet dat ik de knuppel onder haar bed gelegd had. Ik heb hem daar neergelegd om hem te verstoppen.

9. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 23 mei 2007, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Op de vraag van de voorzitter waar die sleutel lag die ik had laten maken antwoord ik bij de voordeur in een pot, waar ik deze had neergelegd. Ik ging naar de slaapkamer en zat naast het bed naar haar te kijken. Ik had daarvoor al de knuppel in mijn hand. Die had ik onder het bed vandaan gehaald. Ik had de knuppel daar zelf neergelegd. Op de vraag van de voorzitter of ik na de eerste klap niet heb gedacht 'dit is gevaarlijk' antwoord ik bevestigend.

10. (...)."

23. Ten aanzien van de voorbedachte raad heeft het Hof voorts, voor zover hier van belang, nog het volgende overwogen:

"Het hof overweegt verder nog het volgende.

In tegenstelling tot de raadsvrouw acht het hof de voorbedachte rade wettig en overtuigend bewezen. Uit de verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie1, volgt dat verdachte in de nacht van 23 op 24 mei 2006 uit zijn bed is opgestaan en naar de woning van het slachtoffer, zijn ex-vriendin, [slachtoffer] is gegaan. Verdachte heeft geen maatschappelijk aanvaardbare verklaring gegeven voor een bezoek aan [slachtoffer] op dat tijdstip. Verdachte was jaloers en geïrriteerd door het feit dat [slachtoffer] - kennelijk - contacten onderhield met (een) ander(e) man(nen), en zijn handelen kan daaruit zijn voortgevloeid. Het hof hecht geloof aan de verklaring van aangeefster, dat zij uit haar slaap gewekt werd door pijn, en gelijk bemerkte, dat zij een hoofdwond had. Dat betekent dat verdachte heeft toegeslagen terwijl het slachtoffer sliep. Verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank verklaard, dat hij (na midden in de nacht met een nagemaakte sleutel de woning van [slachtoffer] te hebben betreden) naast het bed naar haar heeft zitten kijken. Vervolgens heeft hij naar eigen zeggen de honkbalknuppel gepakt die hij zelf - buiten haar weten - onder het bed had gelegd. Het hof is dan ook van oordeel, dat verdachtes handelen niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging, maar dat hij de gelegenheid heeft gehad dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Na de eerste slag is er, nadat het slachtoffer wakker was geworden, tussen haar en verdachte nog wat gesproken, waarna verdachte weer een aantal keren met kracht haar met die knuppel op het hoofd heeft geslagen. Ook in die fase moet verdachte wederom voldoende de gelegenheid hebben gehad om zich te realiseren wat hij deed en zich rekenschap te geven van zijn daden."

24. De in het middel genoemde tegenstrijdigheid bestaat, zoals in de toelichting op het middel wordt aangevoerd, tussen de bewijsmiddelen 7 en 9, en betreft het moment dat verdachte de honkbalknuppel heeft gepakt: terwijl hij naar het slapende slachtoffer zat te kijken dan wel daarvóór.

25. Bewijsmiddel 9 bevat de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 23 mei 2007. Verdachte heeft daar blijkens het proces-verbaal van de zitting onder meer het volgende verklaard:

"Ik ging naar de slaapkamer en zat naast het bed naar haar te kijken. Zij schrok wakker. Ik schrok daar ook van. Er was strubbeling. Ik had daarvoor al de knuppel in de hand. Die had ik onder het bed vandaan gehaald."

26. Deze verklaring is als het gaat om de vraag waarop het woordje "daarvoor" terugslaat, voor verschillende uitleg vatbaar. Zij dwingt bepaald niet tot de gevolgrekking dat verdachte direct na binnenkomst in de slaapkamer de knuppel heeft gepakt en daarna naar het slapende slachtoffer heeft zitten kijken. Gelet hierop is het niet onbegrijpelijk dat het Hof op grond van in het bijzonder de als zevende bewijsmiddel gebezigde verklaring van verdachte tot de feitelijke vaststelling is gekomen dat verdachte eerst naar het slachtoffer heeft zitten kijken en vervolgens de knuppel heeft gepakt. Overigens geloof ik niet dat deze feitelijke vaststelling in de oordeelsvorming van het Hof cruciaal is geweest. Het komt mij voor dat de conclusie dat sprake is geweest van voorbedachte raad gemakkelijker te trekken zou zijn geweest als vast zou staan dat tussen het pakken van de knuppel en het daarmee slaan geruime tijd is verlopen.

27. De volgende grief in de toelichting op het middel houdt in dat uit het kijken naar het latere slachtoffer en het op enig moment pakken van de honkbalknuppel onvoldoende een voorgenomen besluit van verdachte kan worden afgeleid om haar om het leven te brengen, dan wel een voornemen waaruit blijkt dat de aanmerkelijke kans op levensberoving willens en wetens door verdachte is aanvaard.

28. Het Hof heeft echter de voorbedachte raad niet enkel gebaseerd op het kijken naar het latere slachtoffer en het op enig moment pakken van de honkbalknuppel. Het Hof heeft er tevens bij betrokken dat verdachte op een zeer onchristelijk tijdstip, zonder daar een aanvaardbare verklaring voor te hebben, naar de woning van het slachtoffer is gegaan, zich met een nagemaakte sleutel heimelijk de toegang heeft verschaft, en vervolgens naar de slaapkamer van het slachtoffer is gegaan waar zij lag te slapen. Verdachte is op bed gaan zitten en heeft, na een tijd naar het slachtoffer te heben zitten kijken, een, eerder door hem daar verstopte, honkbalknuppel onder het bed vandaan gepakt en het slachtoffer daarmee op haar hoofd geslagen. Het slachtoffer werd wakker, er zijn nog wat woorden gewisseld, en vervolgens heeft verdachte haar nog meerdere keren met de knuppel op haar hoofd geslagen.

29. Voor de bewezenverklaring van voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat verdachte niet in een opwelling heeft gehandeld, maar dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich er rekenschap van te geven.(2)

30. Gelet op de door het Hof vastgestelde gang van zaken heeft het Hof mijns inziens de mogelijkheid dat de verdachte in een plotselinge opwelling de knuppel onder het bed vandaan heeft gepakt en het slapende slachtoffer daarmee in één moeite door op het hoofd heeft geslagen als hoogst onwaarschijnlijk van de hand kunnen wijzen. Opwellingen plegen immers niet uit het niets voort te komen, maar hun aanleiding te vinden in een van buiten de dader gelegen oorzaak die de emotionele reactie teweegbrengt. De serene rust die in de slaapkamer heerste, kan moeilijk als een dergelijke "trigger" worden gezien. Anders derhalve dan de steller van het middel meent, heeft het Hof zijn oordeel dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te bezinnen en op zijn genomen besluit terug te komen, kunnen baseren op de gebezigde bewijsmiddelen.

31. Het middel faalt.

32. Het vijfde middel bevat de klacht dat 's Hofs bewijsoverwegingen in het licht van de bewezenverklaring onbegrijpelijk zijn, althans dat 's Hofs uitspraak innerlijk tegenstrijdig is.

33. Blijkens de toelichting op het middel richt de klacht zich tegen de vrijspraak van enige onderdelen van de tenlastelegging inhoudende dat verdachte "zich naar de woning van [slachtoffer] heeft begeven en/of de voordeur van die woning met een (nagemaakte) sleutel heeft geopend en/of die woning heeft betreden en/of de slaapkamer, waar [slachtoffer] op dat moment sliep, heeft betreden" in combinatie met de bewijsoverweging waarbij het Hof het gaan naar de woning van de ex-vriendin en het betreden van die woning met een nagemaakt sleutel redengevend heeft geacht voor het bewijs van de voorbedachte raad.

34. Het Hof heeft verdachte kennelijk van bedoeld onderdeel vrijgesproken vanwege de daaraan voorafgaande (wél bewezen) woorden "met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg". Het Hof heeft anders gezegd niet wettig en overtuigend bewezen geacht dat verdachte reeds voordat hij zich naar de woning van het slachtoffer begaf het plan had opgevat om het slachtoffer te doden. Met de bewijsoverwegingen die het Hof aan de voorbedachte raad heeft gewijd, is de partiële vrijspraak derhalve niet onverenigbaar.

35. Het middel faalt.

36. Alle middelen falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.

37. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Vgl. HR 19 juni 2006, LJN BA5856.

2 Vgl HR 5 februari 2008, NJ 2008, 97.