Home

Parket bij de Hoge Raad, 31-03-2009, BG7765, 08/00609 B

Parket bij de Hoge Raad, 31-03-2009, BG7765, 08/00609 B

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
31 maart 2009
Datum publicatie
1 april 2009
ECLI
ECLI:NL:PHR:2009:BG7765
Formele relaties
Zaaknummer
08/00609 B

Inhoudsindicatie

Doorzoeking en inbeslagneming. In aanmerking genomen dat de rechtmatigheid van de doorzoeking en de inbeslagneming door klaagster gemotiveerd is betwist, heeft de Rb niet kunnen volstaan met de enkele vaststelling dat "op basis van de thans beschikbare gegevens er onvoldoende aanleiding [bestaat] te oordelen dat er onrechtmatigheden kleven aan het gelegde beslag".

Conclusie

Nr. 08/00609 B

Mr. Fokkens

Zitting: 16 december 2008

Conclusie inzake:

[Klaagster]

1. De (Raadkamer in de) Rechtbank te Amsterdam heeft bij beschikking van 11 december 2007 het door klaagster ingediende beklag, strekkende tot teruggave aan haar van een harde schijf van een computer, een laptop, een blauwe Sony diskette, een cd rom "back-up 2007" en twee geheugenkaarten, ongegrond verklaard.

2. Namens klaagster heeft mr. J.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.

3. Ik schets de feitelijke gang van zaken. Klaagster is door haar zus, [betrokkene 2] - partner van wijlen [betrokkene 1] - aangesteld als executeur testamentair van de nalatenschap van [betrokkene 1]. Klaagster wordt verdacht van het medeplegen van het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte Recht van Successie. Op vordering van de Officier van Justitie d.d. 13 juni 2007 heeft de Rechter-Commissaris op 20 juni 2007 beslist tot doorzoeking van een woning aan de [a-straat 1] in [plaats] ter inbeslagname en ter vastlegging gegevens en/of netwerkzoeking. Dit betreft het woonadres van klaagster (en medeverdachte [betrokkene 3]), advocaat te Amsterdam en kantoor houdende aan de [b-straat 1] te [plaats]. Op 3 juli 2007 is de Rechter-Commissaris, in aanwezigheid van de Officier van Justitie, de waarnemend Deken van de Orde van Advocaten te Amsterdam en opsporingsambtenaren binnengetreden in de woning. Kort daarna is klaagster ook gearriveerd.

4. Klaagster heeft bij de doorzoeking aangegeven dat zich op de hierboven bedoelde gegevensdragers mogelijk gegevens bevonden die onder haar verschoningsrecht als geheimhouder vallen. Daarop zijn bovenvermelde voorwerpen door de Rechter-Commissaris inbeslaggenomen, in een verzegelde envelop gedaan en is afgesproken dat eerst een onderzoek naar de bestanden op die gegevensdragers zou plaatsvinden nadat onherroepelijk op een door de klaagster in te dienen klaagschrift zou zijn beslist.

5. Dit klaagschrift is op 17 juli ter griffie van de Rechtbank ingekomen. Het klaagschrift is in het openbaar behandeld in raadkamer op 20 november 2007, alwaar de raadsman van klaagster het woord heeft gevoerd aan de hand van een pleitnota. Voorts heeft de Officier van Justitie zijn standpunten schriftelijk aan de Rechtbank overlegd. De Rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard. Daarbij heeft zij ten aanzien van de gevoerde verweren beslist dat het eerste verweer, dat inhield dat er onvoldoende aanleiding was tot inbeslagneming, niet slaagt en dat het tweede verweer, dat bezwaar maakte tegen de inbreuken op het geheimhoudingsrecht van klaagster, ontijdig is gevoerd.

6. Het eerste middel klaagt dat het verweer dat geen verlof tot doorzoeking had mogen worden gegeven en geen beslag had mogen plaatsvinden op onbegrijpelijke gronden dan wel onvoldoende gemotiveerd is verworpen.

7. De Rechtbank heeft ten aanzien van de rechtmatigheid van de doorzoeking en de inbeslagneming geoordeeld dat op basis van de thans beschikbare gegevens onvoldoende aanleiding bestaat te oordelen dat er onrechtmatigheden kleven aan het gelegde beslag.

8. Met de steller van het middel meen ik dat het verweer aldus niet toereikend is verworpen. Het betoog van de raadsman kwam erop neer dat er onvoldoende reden was voor een doorzoeking van de woning van klaagster, omdat er tegen haar geen verdenking zou bestaan, terwijl ook niet duidelijk zou zijn wat het doel van de doorzoeking en inbeslagneming was. Derhalve had de Rechtbank moeten onderzoeken of er sprake was van een verdenking jegens klaagster en/of de verdachte [betrokkene 3] die een doorzoeking ter inbeslagneming en ter vastlegging van gegevens kon rechtvaardigen en vervolgens of een (dan wel beide) van de in art. 94 eerste en tweede lid Sv genoemde gronden voor inbeslagneming aanwezig was. Nu op geen enkel wijze blijkt dat de Rechtbank deze vragen onder ogen heeft gezien en daarover ook niets in de beschikking valt te lezen, is deze in zoverre onvoldoende gemotiveerd.

9. Ik acht het eerste middel gegrond.

10. Het tweede middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het klaagschrift ten aanzien van de gestelde inbreuken op het geheimhoudingsrecht van klaagster prematuur is.

11. De desbetreffende overweging van de Rechtbank luidt:

"Het oordeel dat gegevens voorwerp zijn van een strafbaar feit of tot het begaan daarvan hebben gediend dan wel dat gegevens redelijkerwijs in een zodanig direct verband staan met de vermeende strafbare feiten dat zij kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen, komt in eerste instantie toe aan de rechter-commissaris, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met de deken van de Orde van Advocaten. Het oordeel van de rechter-commissaris kan worden aangevochten in een beklagprocedure dan wel ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak zelf. De rechter die in dat kader moet oordelen mag niet volstaan met een marginale toetsing doch zal zich daaromtrent aan de hand van de stukken en het onderzoek in raadkamer een eigen zelfstandig oordeel moeten vormen. (HR JOL 2007/347).

Op grond van het bovenstaande dient de beslissing te luiden dat het klaagschrift ongegrond is ten aanzien van de gestelde onrechtmatigheid en prematuur ten aanzien van het beroep op het verschoningsrecht van klaagster in haar hoedanigheid van geheimhouder. Ten aanzien van dit laatste aspect dient eerst de beslissing van de Rechter-Commissaris te worden afgewacht."

12. Ook die klacht lijkt mij gegrond. Ten opzichte van de aangevoerde inbreuk op het verschoningsrecht heeft de Rechtbank niets vastgesteld. Mijns inziens had de Rechtbank hier de vraag onder ogen moeten zien in hoeverre een onderzoek van de computerbestanden een inbreuk op het verschoningsrecht zal opleveren. Daarvoor is niet alleen van belang of op de inbeslaggenomen gegevensdragers voorkomende gegevens voorwerp van het strafbare feit uitmaakten of tot het begaan daarvan hebben gediend, maar ook of het onderzoek naar de bestanden op de gegevensdragers op een zodanige wijze zal plaatsvinden dat bescherming van het verschoningsrecht wordt gegarandeerd (vgl. HR 20 februari 2007, NJ 2008, 113). Nu de Rechtbank hierover niets heeft vastgesteld, is de vraag of de inbeslagneming van de gegevensdragers zonder schending van klaagsters verschoningsrecht heeft plaatsgevonden niet beantwoord, zodat het verweer op ontoereikende gronden is verworpen.

13. Beide middelen gegrond achtend concludeer ik dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd en de zaak zal worden verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden