Home

Parket bij de Hoge Raad, 31-03-2009, BH1436, 07/10869

Parket bij de Hoge Raad, 31-03-2009, BH1436, 07/10869

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
31 maart 2009
Datum publicatie
31 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:PHR:2009:BH1436
Formele relaties
Zaaknummer
07/10869

Inhoudsindicatie

Art. 242 Sr en meerdaadse samenloop. Het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden begin november 2001, in de namiddag, in een woning en verdachte is toen op meer dan 1 wijze het lichaam van het s.o. seksueel binnengedrongen. De samenhang enerzijds – ook in de tijd – tussen die door verdachte verrichte handelingen en tussen de bewezenverklaarde dwang en feitelijkheden anderzijds brengt mee dat niet kan worden gezegd dat verdachte het s.o. meermalen heeft “gedwongen” i.d.z.v. art. 242 Sr. In die bepaling is immers sprake van “dwingt tot het ondergaan van handelingen (…)”. Het Hof heeft dan ook ten onrechte meerdaadse samenloop aangenomen. Nu op de in de conclusie AG uiteengezette gronden moet worden aangenomen dat het Hof bij een juiste kwalificatie niet tot een andere strafoplegging zou zijn gekomen, volstaat de HR met een verbetering van de kwalificatie.

Conclusie

Nr. 07/10869

Mr. Knigge

Zitting: 27 januari 2009

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam op 3 augustus 2007 voor primair "verkrachting, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar. Voorts heeft het Hof gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Tenslotte heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als nader in het arrest omschreven.

2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.

3. Namens verdachte heeft mr. J. Boksem, advocaat te Groningen, twee middelen van cassatie voorgesteld.

4. Het eerste middel klaagt over motivering van de bewezenverklaring. Uit de bewijsmiddelen zou niet kunnen volgen dat de aangeefster door het uitgeoefende geweld of andere feitelijkheden is gedwongen tot het ondergaan van de bewezenverklaarde handelingen.

5. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat

"hij in de periode van 1 juni 2001 tot en met 1 december 2001 te Amsterdam door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende verdachte [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, vingers en penis in de vagina van [slachtoffer] bracht en zijn, verdachtes, tong in de mond van [slachtoffer] bracht, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte de deur van zijn woning op slot heeft gedraaid en [slachtoffer] heeft opgetild en op een bed heeft neergelegd en bovenop [slachtoffer] is gaan liggen en in de borsten van [slachtoffer] heeft geknepen en [slachtoffer] heeft uitgekleed en de benen van [slachtoffer] uit elkaar heeft gehaald."

6. Als bewijsmiddelen heeft het Hof gebezigd:

"1. Een proces-verbaal met nummer 2003096544-1, op 15 april 2003 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1 en 2] (p. 8-13).

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten:

De verkrachting, waarvan [slachtoffer] op 15 april 2003 aangifte deed heeft plaatsgevonden begin november 2001, in de namiddag, in het perceel [a-straat 1] te [plaats].

Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1987):

In juli 2001 kwam [verdachte] naast mij in de bus zitten. Vlak voor ik uitstapte gaf hij mij een brief met zijn voor- en achternaam en 06-nummer. Geruime tijd later vroeg hij mij naar zijn huis te gaan. Ik ben naar zijn huis gegaan.

Toen ik binnen was, deed hij met een sleutel de deur op slot. Hij ging op zijn bed zitten en zei: "Kom maar hier, kom maar hier". Ik zei dat ik niet wilde. Toen tilde hij mij op. Ik zei hem mij los te laten. Hij tilde mij zo op dat mijn benen over zijn armen bungelden. Ik heb geprobeerd los te komen. Hij legde mij op zijn bed neer. Ik lag plat op mijn rug. Hij kwam helemaal boven op mij liggen. Hij heeft mij met zijn handen

aangeraakt. Hij ging met zijn handen onder mijn kleren, ook onder mijn bh. Hij ging in mijn borsten knijpen. Dat deed zeer. Ik reageerde boos en vroeg hem constant mij los te laten. Vervolgens trok hij mijn laarzen uit en deed hij mijn broek open. Hij trok mijn broek en onderbroek uit. Hij stopte twee vingers in mijn vagina. Hij bewoog zijn vingers. Het deed zeer. Ik zei de hele tijd dat hij moest ophouden. Het duurde best lang. Toen haalde hij zijn vingers er uit. Hij trok zijn broek en onderbroek uit. Toen was hij van onder ook helemaal naakt. Ik zag dat hij een condoom om zijn stijve penis deed.

Hij had mijn benen uit elkaar gehaald met zijn handen. Ik probeerde iedere keer weer mijn benen dicht te doen. Ik probeerde te voorkomen dat hij zijn penis in mijn vagina ging stoppen. Het is hem uiteindelijk gelukt. Ik heb geprobeerd hem weg te duwen, maar dat lukte niet. Hij was groter en sterker dan ik. Hij is tussen mijn benen gaan liggen. Toen hij met zijn penis in mijn vagina kwam, deed dat pijn. Ik zei dat hij moest stoppen. Hij ging naar voren en naar achteren bewegen. Ik heb nog geprobeerd hem van me af te duwen. Hij is klaargekomen in mij. Hij heeft ook zijn tong in mijn mond gedaan.

2. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, inhoudende voor zover van belang:

Ik heb gemeenschap gehad met [slachtoffer]. We hebben bij mij thuis gemeenschap gehad. Ik woonde op het adres [a-straat 1]. Het zou kunnen dat ik vingers in haar vagina heb gedaan. Ik heb mijn penis in haar vagina gedaan."

7. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte tegen haar wil handelingen heeft moeten ondergaan, die er mede uit bestonden dat haar lichaam seksueel werd binnengedrongen. De aangeefster heeft meerdere malen verdachte duidelijk gemaakt dat zij niet wilde, door zich verbaal en fysiek te verzetten. Aangeefster heeft ook verklaard dat het niet lukte hem ervan te weerhouden omdat hij groter en sterker was. Het causale verband tussen de handelingen en het door verdachte toegepaste geweld en ander feitelijkheden heeft het Hof zonder meer uit de bewijsmiddelen af kunnen leiden. De bewezenverklaring is met voldoende redenen omkleed.

8. Het eerste middel faalt.

9. Het tweede middel klaagt over de kwalificatie. Het Hof zou het bewezenverklaarde ten onrechte hebben gekwalificeerd als "verkrachting, meermalen gepleegd".

10. Art. 242 Sr stelt als "verkrachting" strafbaar - kort gezegd - het een ander dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Het gebruik van het meervoud ("handelingen") in deze delictsomschrijving maakt duidelijk dat het delict kan bestaan uit meer handelingen en ook uit meer handelingen die moeten worden aangemerkt als seksueel binnendringen van het lichaam. Het feit dat meermalen en op verschillende wijzen is binnengedrongen, rechtvaardigt op zich dus niet de gevolgtrekking dat sprake is van meerdaadse samenloop. De pluraliteit van handelingen lost zich, als sprake is van één samenhangend feitencomplex, op in één enkelvoudige kwalificatie: verkrachting.

11. In HR 18 mei 1999, NJ 1999, 541 oordeelde de Hoge Raad van handelingen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam sprake is als ontuchtige handelingen die als zodanig geen seksueel binnendringen opleveren, "aan "seksueel binnendringen" voorafgaan dan wel daarop volgen of daarmee gepaard gaan". Of ontuchtige handelingen onderdeel van de verkrachting vormen hangt derhalve af van de vraag of zij "zijn verricht in samenhang met het seksueel binnendringen".(1) Ik meen dat voor de vraag of twee of meer keren seksueel binnendringen één verkrachting oplevert eveneens beslissend is of de onderscheiden handelingen in samenhang met elkaar zijn begaan (dus elkaar opvolgden of -hetgeen niet ondenkbaar is - met elkaar gepaard gingen).

12. Uit het genoemde arrest (NJ 1999, 541) blijkt dat de tijdsfactor (zijn de handelingen op verschillende momenten verricht) een belangrijke factor vormt bij de vraag of het onderlinge verband aanwezig is. Ook het causale verband met de door de dader uitgeoefende dwang lijkt mij - als het om verkrachting gaat - van belang. Alle handelingen die het slachtoffer moest ondergaan als gevolg van één en hetzelfde "dwangmiddel" (of één en dezelfde combinatie van dwangmiddelen), vormen onderdeel van één en dezelfde verkrachting. Ik merk daarbij op dat de centrale delictshandeling taalkundig bezien niet "binnendringen" is, maar "dwingen". Ook dat wijst erop dat niet het aantal malen dat binnengedrongen is beslissend is, maar het aantal malen dat is gedwongen.

13. Dan nu het onderhavige geval. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het gaat om één enkele gebeurtenis op één bepaalde namiddag in begin november 2001 (bewijsmiddel 1). Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat alle handelingen die het slachtoffer moest ondergaan, elkaar opvolgden en mogelijk werden gemaakt door één en dezelfde combinatie van geweld en andere feitelijkhe(i)d(en). Ik meen dan ook dat het bewezenverklaarde in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen bezwaarlijk anders kan worden begrepen dan dat het seksueel binnendringen waarvan daarin sprake is telkens onderdeel vormde van één samenhangend geheel van handelingen waartoe het slachtoffer werd gedwongen. Anders gezegd: het mag ervoor gehouden worden dat in de bewezenverklaring als 's Hofs oordeel besloten ligt dat tussen het meermalen binnendringen een nauw onderlinge samenhang heeft bestaan.

14. Derhalve moet de conclusie zijn dat het Hof het bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als meerdaadse samenloop en dat het ten onrechte art. 57 Sr als toepasselijk wetsbepaling heeft aangehaald.(2)

15. Ik heb mij afgevraagd wat de consequentie van deze conclusie zou moeten zijn. Het komt mij voor dat de Hoge Raad ermee kan volstaan de gemaakte fout eigenhandig te herstellen. De verdachte wordt daardoor niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad. Ik wijs er daarbij op dat de onjuiste kwalificatie niet berust op een verschillend oordeel over de feitelijke toedracht, maar enkel op een onjuiste juridische vertaling daarvan. Dat die onjuiste vertaling invloed heeft gehad op de strafmaat, is weinig waarschijnlijk. Opvallend is juist dat het Hof in de strafmotivering spreekt van (de ernst van) "het feit" en van het "misdrijf" (enkelvoud). Wel neemt het Hof in aanmerking dat het slachtoffer "op verschillende manieren" is verkracht, maar dat had het Hof ook kunnen doen als het bewezenverklaarde wél juist was gekwalificeerd. Tenslotte wijst ook de opgelegde straf en maatregel (één jaar gevangenisstraf plus tbs met dwangverpleging) er niet op dat de onjuiste kwalificatie daarop enige invloed heeft uitgeoefend. In elk geval zag het Hof in de kwalificatie als meermalen gepleegd geen aanleiding om een andere sanctie op te leggen dan waartoe eerder de Rechtbank en het (vóór de terugwijzing door de Hoge Raad oordelende) Hof waren gekomen.

16. Het tweede middel slaagt.

17. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.

18. Ambtshalve wijs ik erop dat na het instellen van het cassatieberoep inmiddels meer dan zestien maanden(3) zijn verstreken. Dit verzuim dient te leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.

19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen voor wat betreft de kwalificatie van het feit, de aanhaling van art. 57 Sr als toepasselijk wettelijk voorschrift en de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad kan de kwalificatie verbeteren en de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Het genoemde arrest had geen betrekking op art. 242 Sr maar op art. 244 Sr. Er is evenwel geen reden om aan te nemen dat ten aanzien van art. 242 Sr anders geoordeeld zou moeten worden.

2 Een vraag die ik verder laat rusten is of het Hof de tenlastelegging als impliciet cumulatief heeft kunnen uitleggen en dus of het Hof wel heeft geoordeeld op grondslag van de tenlastelegging. In elk geval is het zo dat de verdediging op de gegeven uitleg niet bedacht had hoeven zijn, waarbij ik erop wijs dat zowel de Rechtbank als het Hof (vóór de terugwijzing) het bewezenverklaarde als enkelvoudige verkrachting hebben gekwalificeerd.

3 Verdachte zat ten tijde van de aanzegging voor deze zaak gedetineerd.