Parket bij de Hoge Raad, 19-05-2009, BH5218, 07/12099
Parket bij de Hoge Raad, 19-05-2009, BH5218, 07/12099
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 mei 2009
- Datum publicatie
- 19 mei 2009
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2009:BH5218
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH5218
- Zaaknummer
- 07/12099
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht. Uitkeringsfraude. Oogmerk. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat verdachte moet hebben beseft dat de verzwijging van de samenwoning en de wijziging van zijn adres, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg met zich bracht dat hij voor zichzelf bijstand of hogere bijstand zou verkrijgen dan wel behouden dan waarop hij recht had, zodat bij de verdachte het in de bewezenverklaring bedoelde oogmerk aanwezig was.
Conclusie
Nr. 07/12099
Mr. Vellinga
Zitting: 03 maart 2009 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam - na terugwijzing bij arrest van de Hoge Raad van 20 juni 2006 - wegens 1. "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd", 2. "enig gegeven verzwijgen, met het oogmerk om aldus voor zichzelf bijstand of hogere bijstand te verkrijgen dan wel te behouden" en 3. "in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.
2. Namens verdachte heeft mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat, zoals het Hof onder 2 bewezen heeft verklaard, sprake was van "het oogmerk om voor zichzelf bijstand of hogere bijstand te verkrijgen dan wel te behouden".
4. Ten laste van verdachte heeft het Hof onder 2 bewezenverklaard dat hij:
"in de periode vanaf 1 januari 1998 tot en met 30 juni 2000 te Amsterdam, als degene aan wie op grond van de bepalingen van de Algemene Bijstandswet bijstand was toegekend, enige gegevens heeft verzwegen voor de Gemeentelijke Sociale Dienst van Amsterdam, immers heeft hij voor genoemde dienst verzwegen dat hij samenwoonde en had samengewoond en niet op zijn uitkeringsadres woonde en had gewoond en buiten de gemeente Amsterdam verbleef en had verbleven, zulks telkens met het oogmerk om voor zichzelf bijstand of hogere bijstand te verkrijgen dan wel te behouden".
5. Voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, houden de gebezigde bewijsmiddelen in:
"1. Een proces-verbaal met nummer 2003/70 van de Sociale Recherche Amsterdam, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7], beiden sociaal rechercheur (doorgenummerde pagina's 25-33) en gesloten 13 mei 2003. Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 mei 2003 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
U toont mij nu kopieën van inkomstenformulieren van de Gemeentelijke Sociale Dienst Amsterdam over de maanden januari 1995 tot en met november 1997, januari 1998 tot en met augustus 1998, februari 1999 tot en met januari 2000 en januari 2003 tot en met april 2003. Ik heb al deze formulieren in Amsterdam zelf ingevuld en ondertekend. (...)
10a. Een geschrift, zijnde een kopie van een inkomstenverklaring van de Gemeentelijke Sociale Dienst Amsterdam over de periode van 1 maart 1998 tot en met 31 maart 1998 ten name van [verdachte], wonende [a-straat 1-2], [0000 AA] [plaats B] (doorgenummerde pagina 83). Dit geschrift, gedateerd 31 maart 1998 en voorzien van een handtekening, houdt -voorzover van belang en zakelijk weergegeven- in:
De volgende vraag:
Zijn er wijzigingen gekomen in het adres, verblijfplaats en/of burgerlijke staat van u en/of uw partner?
is met "neen" beantwoord.
10b. Een geschrift, zijnde een kopie van een inkomstenverklaring van de Gemeentelijke Sociale Dienst Amsterdam over de periode van 1 december 1999 tot en met 31 december 1999 ten name van [verdachte], wonende [a-straat 1-2],[0000 AA] [plaats B] (doorgenummerde pagina 99). Dit geschrift, gedateerd 30 december 1999 en voorzien van een handtekening, houdt -voorzover van belang en zakelijk weergegeven- in:
De volgende vraag:
Zijn er wijzigingen gekomen in het adres, verblijfplaats en/of burgerlijke staat van u en/of uw partner?
is met "neen" beantwoord."
6. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat:
- de verdachte niet woonde op het op de inkomstenverklaringen vermelde adres doch samenwoonde met zijn partner op haar adres;
- hij de vraag of er sprake was van wijzigingen in adres, verblijfplaats en/of burgerlijke staat van hem en/of zijn partner met 'neen' beantwoordde;
- hij deze formulieren ondertekende.
7. Hieruit kan, nu het gaat om formulieren waarop gegevens dienen te worden vermeld in verband met een aan verdachte op grond van zijn omstandigheden toegekende bijstandsuitkering, worden afgeleid dat verdachte het oogmerk had om met de onjuiste opgaven voor zichzelf bijstand of hogere bijstand te verkrijgen dan wel te behouden. Naar immers het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld is van algemene bekendheid dat verzwijgen van samenwonen pleegt te leiden tot bijstand of een hogere bijstand, en leert de algemene ervaring dat uitkeringsgerechtigden om die reden samenwoning en/of wijziging van adres verzwijgen. Voor zover het middel klaagt over de bewezenverklaring van het oogmerk faalt het dan ook.
8. Voor zover in de toelichting op het middel wordt geklaagd dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat in de gehele bewezenverklaarde periode vanaf 1 januari 1998 tot en met 30 juni 2000 inkomstenverklaringen onjuist zijn ingevuld, kan het evenmin tot cassatie leiden. De data 31 maart 1998 (bewijsmiddel 10a) en 30 december 1999 (bewijsmiddel 10b) vallen immers in de in de bewezenverklaring genoemde periode, zodat het bewezenverklaarde uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Dat de bewezenverklaarde periode scherper had kunnen worden begrensd, doet daaraan niet af.
9. Tot slot wordt in de toelichting op het middel geklaagd dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het is afgeweken van het door de raadsvrouw van de verdachte ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verdachte in ieder geval van de in de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2000 tenlastegelegde uitkeringsfraude dient te worden vrijgesproken.
10. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 1 maart 2007 en de aldaar door de raadsvrouw overgelegde pleitnotitie, heeft zij, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, aangevoerd:
"Feit 2:
Dit betreft de periode van I januari 1998 tot 30 juni 2000. Cliënt wordt verweten dat hij in die periode een uitkering toegekend had gekregen maar daarbij had verzwegen dat hij samenwoonde en ook had samengewoond en ook niet op zijn uitkeringsadres woonde, en/of buiten de gemeente Amsterdam verbleef of had verbleven (art. 141 lid 1 Algemene Bijstandswet).
De inkomstenverklaringen zitten gelet op de periode t/m januari 2000 in het dossier. De maanden februari t/m juni ontbreken uiteraard, omdat cliënt slechts tot januari 2000 een uitkering genoot! Cliënt heeft ook dit feit ten stelligste ontkend. Gelet op hetgeen al over de diverse getuigenverklaring is bepleit wordt verzocht dient vrij te spreken."
11. Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen alsmede hetgeen hiervoor onder 8 is uiteengezet heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat het niet is afgeweken van het hiervoor vermelde standpunt van verdachtes raadsvrouw.
12. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
13. Het tweede middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat, zoals het Hof onder 3 bewezen heeft verklaard, de verdachte "opzettelijk" heeft nagelaten benodigde gegevens te verstrekken, alsmede dat verdachte "wist" dat bedoelde gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming.
14. Ten laste van verdachte heeft het Hof onder 3 bewezenverklaard dat hij:
"op tijdstippen gelegen in de periode vanaf 10 juli 2002 tot 1 juni 2003 te [plaats B] in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 65 van de Algemene Bijstandswet opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Gemeentelijke Sociale Dienst van Amsterdam, immers heeft hij in die periode en op die plaats niet aan genoemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij samenwoonde en had samengewoond en niet op zijn uitkeringsadres woonde en had gewoond en buiten de gemeente Amsterdam verbleef en had verbleven, zijnde dit gegevens waarvan hij wist dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming -namelijk een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet- dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander."
15. Naast op de als bewijsmiddel 1 gebezigde en hiervoor onder 5 weergegeven verklaring van de verdachte, heeft het Hof het bewezenverklaarde onder 3, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, op de navolgende bewijsmiddelen doen steunen:
"11a. Een geschrift, zijnde een kopie van een inkomstenverklaring van de Gemeentelijke Sociale Dienst Amsterdam over de periode van 1 februari 2003 tot en met 28 februari 2003 ten name van [verdachte], wonende [a-straat 1-2], [0000 AA] [plaats B] (doorgenummerde pagina 102). Dit geschrift, gedateerd 25 februari 2003 en voorzien van een handtekening, houdt -voorzover van belang en zakelijk weergegeven- in:
De volgende vraag:
Zijn er wijzigingen gekomen in uw adres, verblijfplaats en/of burgerlijke staat? is met "neen" beantwoord.
11b. Een geschrift, zijnde een kopie van een inkomstenverklaring van de Gemeentelijke Sociale Dienst Amsterdam over de periode van 1 april 2003 tot en met 30 april 2003 ten name van [verdachte], wonende [a-straat 1-2], [0000 AA] [plaats B] (doorgenummerde pagina 104). Dit geschrift, gedateerd 23 april 2003 en voorzien van een handtekening, houdt -voorzover van belang en zakelijk weergegeven- in:
De volgende vraag:
Zijn er wijzigingen gekomen in uw adres, verblijfplaats en/of burgerlijke staat? is met "neen" beantwoord.
11c . Een proces-verbaal met nummer 2003/70, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, (doorgenummerde pagina's 3-24) en gesloten op 1 juli 2003. Dit proces-verbaal houdt als verklaring van voornoemde verbalisant -voorzover van belang en zakelijk weergegeven- in:
Verdachte [verdachte] ontving een uitkering krachtens de ABW in de perioden:
17-06-1994 tot 01-10-1998
23-11-1998 tot 20-01-2000
10-07-2002 tot 01-06-2003
Verdachte verzweeg voor de Sociale Dienst Amsterdam dat hij in ieder geval vanaf 1-1-1996 - niet woonachtig was op het uitkeringsadres [a-straat 1-2] te [plaats B];
- met verdachte [betrokkene 1] in gezinsverband samenwoont op het adres [b-straat 2] te [plaats A]."
16. Uit de omstandigheden dat de verdachte op (tenminste) twee inkomstenverklaringen in strijd met de hem bekende waarheid niet vermeldde dat hij met zijn partner samenwoonde op haar adres, en hij deze verklaringen na het invullen heeft ondertekend, kan worden afgeleid dat dit nalaten "opzettelijk" geschiedde en dat de verdachte "wist" dat de gevraagde gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op een bijstandsuitkering. Ik wijs op hetgeen ik hiervoor onder 7 heb uiteengezet ten aanzien van hetgeen van algemene bekendheid is en van hetgeen de algemene ervaring leert.
17. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
18. De middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
19. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG