Parket bij de Hoge Raad, 05-03-2010, BK9151, 08/02583
Parket bij de Hoge Raad, 05-03-2010, BK9151, 08/02583
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 maart 2010
- Datum publicatie
- 5 maart 2010
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2010:BK9151
- Formele relaties
- Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2008:BD5263
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK9151
- Zaaknummer
- 08/02583
- Relevante informatie
- Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 81
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Blootstelling werknemer aan gevaarlijke stoffen; aansprakelijkheid werkgever op de voet van art. 7:658 BW; causaal verband; procesrecht; passeren bewijsaanbod werkgever door appelrechter. (81 RO)
Conclusie
08/02583
mr. De Vries Lentsch-Kostense
Zitting 8 januari 2010
Conclusie inzake:
Hunter Douglas B.V.
tegen
[Verweerder]
Inleiding
1. In de onderhavige zaak heeft thans verweerder in cassatie, verder: [verweerder], gevorderd zijn toenmalige werkgeefster, thans eiseres tot cassatie, verder: Hunter Douglas, op de voet van art. 7:658 BW te veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat, stellende dat hij in het kader van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke stoffen en dat hij daardoor de beroepsziekte OPS (Organisch Psycho Syndroom) heeft opgelopen. In eerste aanleg is de vordering van [verweerder] toegewezen en is Hunter Douglas voorts veroordeeld tot betaling van € 35.000,- als voorschot op de totale schadevergoeding. In hoger beroep is het vonnis waarvan beroep bekrachtigd. Hunter Douglas betoogt in cassatie "in de kern" dat het hof bij de beoordeling van deze zaak het bewijsaanbod van Hunter Douglas niet (zonder meer) had mogen passeren. Naar mijn oordeel moet het cassatieberoep worden verworpen.
2. Voor een volledig overzicht van de tussen partijen vaststaande feiten verwijs ik naar rov. 2 van het in zoverre in cassatie niet bestreden arrest van het hof. Het hof verwijst in deze rechtsoverweging naar rov. 2 van het vonnis in eerste aanleg en geeft vervolgens uitvoerig weer waar het in deze zaak om gaat, met citaten uit de diverse rapportages, waaronder de rapportage van IndusTox die in opdracht van Hunter Douglas een onderzoek heeft verricht naar de blootstelling aan chemische stoffen binnen haar bedrijf, naar de rapportage van de RBGD-Rotterdam van het onderzoek naar de "functiegebonden blootstelling aan vluchtige oplosmiddel-componenten" bij Hunter Douglas, naar het onderzoeksrapport van PPG Industries Inc. uitgebracht naar aanleiding van de introductie van een nieuwe laksoort, naar de rapportage van de Arbo Unie naar aanleiding van metingen uitgevoerd in het kader van een risico-evaluatie en -inventarisatie.
Tussen partijen staat onder meer het volgende vast:
i) Hunter Douglas produceert onder meer aluminium lamellen (Luxaflex).
ii) [Verweerder], geboren op [geboortedatum] 1965, is op 7 maart 1988 bij Hunter Douglas in dienst getreden. Hij was als operator werkzaam op de afdeling Coil Coating. Tot de werkzaamheden van [verweerder] behoorde het instellen en opbouwen van de verfrollen uit de verfmachines en het schoonmaken daarvan bij kleurwisselingen. Hij droeg daarbij rubberen handschoenen.
iii) De afdeling Coil Coating bevindt zich in een productiehal, waarin sedert 1982 een klimaatbeheerssysteem is aangebracht. Op deze afdeling worden aluminiumstrips met een lengte van 500 tot 2000 meter geverfd en gedroogd in zogenaamde coil coating machines. Tijdens dit proces worden de aluminiumstrips geverfd doordat zij door een verfbad worden geleid waar zij met verfrollen worden bewerkt. In iedere verfmachine bevinden zich drie van zulke rollen. Boven iedere verfmachine is een locale afzuiginstallatie geplaatst.
iv) Bij vier van de vijf verfmachines wordt twee maal per dag van kleur gewisseld, bij de vijfde gebeurt dit acht maal per dag, wanneer deze in gebruik is. Volgens Hunter Douglas is dit om de twee weken drie à vier dagen het geval. Bij deze kleurwisselingen wordt de verf uit het verfbad getapt, waarna het verfbad handmatig met doeken wordt gereinigd. Naast de verfmachines staan open 200 liter vaten met oplosmiddel. Degene die belast is met de reiniging, vult een 10 liter emmer met oplosmiddel door deze in het 200 liter vat te laten zakken. In deze emmer worden de schoonmaakdoeken gedompeld, waarmee de verfbaden worden gereinigd. Ook de verfrollen worden bij kleurwisseling handmatig gereinigd. Als er daarbij verf op de vloer wordt gemorst, wordt de vloer met oplosmiddel gedweild. Op de geverfde strippen worden testen gedaan om te controleren of de verf wel goed hecht. Met een watje gedrenkt in aceton wordt 50 keer over de strip heen en weer gewreven.
v) In maart 1999 heeft [verweerder] zijn werkzaamheden wegens arbeidsongeschiktheid gestaakt. In verband met die arbeidsongeschiktheid is hij in maart 2000 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Van maart 2000 tot maart 2005 was zijn uitkering berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Bij een herkeuring in maart 2005 werd [verweerder] nog 55%-65% arbeidsongeschikt geacht. [Verweerder] heeft tegen laatstgenoemde beslissing bezwaar aangetekend.
vi) Bij brief van 4 oktober 2000 heeft de bedrijfsarts van Hunter Douglas het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten het volgende geschreven:
"Hierbij verzoek ik u om nader onderzoek naar oplosmiddel gerelateerde ziekte bij [verweerder] (...)
[Verweerder] heeft sinds maart '99 psychische klachten, aanvankelijk geduid als depressie, waarvoor betrokkene psychiatrische behandeling ontving. In de loop van de tijd klaarde het depressieve beeld met Prozac op. Naar aanleiding van aanhoudende moeheidsklachten werd internistisch onderzoek verricht wat een zeer ernstige leverfunctiestoornis aan het licht bracht. Na uitgebreid onderzoek concludeert de behandelend internist, dat waarschijnlijk sprake is van een toxische genese op basis van blootstelling aan oplosmiddelen in het werk. De internist veronderstelt, dat ook de psychische klachten oplosmiddel gerelateerd zijn. De huidige klachten betreffen: extreme vermoeidheid, concentratie- en geheugenstoornis, oorsuizen, " licht in het hoofd". De klachten wisselen in intensiteit. De leverfunctie is sterk verbeterd, maar nog niet genormaliseerd.
Werkzaamheden
(...) Op de afdeling, waar [verweerder] als operator werkt, worden rollen aluminium strip geverfd in een continu proces. (...) Met name bij 'kleurwisselen' moet veel worden schoongemaakt met oplosmiddel. Ook moeten kwaliteitstesten worden uitgevoerd, waarvan één met Aceton. Alle gebruikte oplosmiddelen hebben een hoog molecuulgewicht. Bij onderzoek door de toxicoloog van de Arbodienst in 1997 bleek de blootstelling aan alle oplosmiddelen ruim onder de MAC waarde te blijven, in ieder geval < 10% van de MAC-waarde. (In verband met twijfel bij medewerkers aan de betrouwbaarheid van dit onderzoek zal dit herhaald worden.)
(...)"
vii) Op 28 juni 2001 heeft de arts [betrokkene 1], hoofd Solvent-Team project van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten onder meer het volgende aan de bedrijfsarts van Hunter Douglas bericht:
"(...)
Blootstelling aan neurotoxische stoffen:
Op grond van de arbeidsanamnese en de gegevens van de arbodienst werd de blootstelling aan organische oplosmiddelen(...) als matig hoog geschat.
(...)
Beschouwing:
36-jarige man met klachten van moeheid, vergeetachtigheid, snel geïrriteerd en somber. Bij neuropsychologisch onderzoek worden de cognitieve functiestoornissen bevestigd. Eerder had hij leverfunctiestoornissen waarschijnlijk op toxische basis die zijn verminderd na het staken van de expositie. Als medewerker van de verfstraat van een zonweringsproductiebedrijf heeft hij sinds 1985 een relevante blootstelling gehad aan oplosmiddelen. Waarschijnlijk is er sprake van een chronische toxische encephalopathie; ook speelt een depressief beeld waarvoor behandeling noodzakelijk lijkt. Het is gewenst dat de heer [verweerder] niet meer blootgesteld wordt aan oplosmiddelen. We zullen hem over een jaar uitnodigen voor een herhaald neuropsychologisch onderzoek om het beloop te kunnen volgen: vaak treedt enige verbetering in het cognitief functioneren op indien de expositie wordt beëindigd. "
viii) Bij brief van 23 juli 2002 bericht [betrokkene 1] voornoemd het volgende aan de bedrijfsarts van Hunter Douglas:
"Als vervolg op eerder onderzoek waarover we U op 28 juni 2001 berichtten, hebben wij [verweerder] nogmaals neuropsychologisch onderzocht om meer duidelijkheid te krijgen over het verloop van de aandoening. De verschillende aspecten zijn besproken in het Solvent Team.
Bij neuropsychologisch onderzoek werden opnieuw duidelijke cognitieve functiestoornissen gevonden, vooral op het gebied van geheugen en aandacht: de prestaties op een aantal geheugentaken zijn wat verbeterd (...)
Er is dus nog geen sprake van een duidelijke verbetering. [Verweerder] maakt nog een matte indruk, hoewel hij zelf aangeeft dat zijn stemming verbeterd is. Wellicht biedt de behandeling bij het RIAGG wat soulaas. (..)"
ix) Bij brief van 29 december 2003 bericht [betrokkene 1] voornoemd aan de huisarts van [verweerder] het volgende:
"Als vervolg op eerder onderzoek waarover we U op 23 juli 2002 berichtten, hebben wij [verweerder] nogmaals neuropsychologisch onderzocht om meer duidelijkheid te verkrijgen over het verloop van de aandoening. De verschillende aspecten zijn besproken in het Solvent Team.
Bij het neuropsychologisch onderzoek worden milde cognitieve functiestoornissen gevonden. Ten opzichte van het eerste onderzoek worden duidelijke verbeteringen geconstateerd. (...)
Dit beloop van de afwijkingen met een verbetering van de afwijkingen na het staken van de blootstelling aan oplosmiddelen versterkt het vermoeden van een toxische genese. Zijn huidige problemen lijken vooral samen te hangen met de situatie waarin hij door deze aandoening in beland is, met verlies van baan en inkomen. Wellicht zijn er in WSW-verband nog mogelijkheden voor hem. "
x) Nadat Hunter Douglas door [verweerder] aansprakelijk was gesteld voor de door hem in de uitoefening van zijn werk opgelopen schade, heeft de verzekeraar van Hunter Douglas, Winterthur, het expertisebureau Crawford & Company ingeschakeld om onderzoek te doen naar de arbeidsomstandigheden en oorzaak van de letselschade. Aan de hand van dossierstudie, waarbij onder meer het rapport van RBGD-Rotterdam, het onderzoeksrapport van PPG Industries Inc. en het rapport van de Arbo Unie zijn meegewogen, kwam de onderzoeker van Crawford & Company in zijn rapport van 19 juni 2002 tot de volgende voorlopige conclusie (p. 12):
"Voor zover ik in mijn onderzoek tot dusver heb kunnen vaststellen is er gedurende het dienstverband van [verweerder] bij Hunter Douglas geen sprake geweest van bovenmatige blootstelling aan oplosmiddelen. Bij herhaalde onderzoeken die in het afgelopen decennium zijn uitgevoerd werd steeds vastgesteld dat er geen sprake was van overschrijding of benadering van de in Nederland toegestane MAC-waarden. Door het ontbreken van medische gegevens is het niet mogelijk gebleken de relatie tussen de door [verweerder] geuite klachten en zijn werkzaamheden voor Hunter Douglas te beoordelen. "
3. [Verweerder] heeft bij dagvaarding van 27 juni 2005 Hunter Douglas gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, verder: de kantonrechter. Hij heeft gevorderd - kort gezegd - Hunter Douglas te veroordelen tot vergoeding van alle letselschade die hij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de blootstelling van hem in het kader van zijn werkzaamheden aan voor zijn gezondheid gevaarlijke, neurotoxische stoffen en tot betaling van een bedrag van € 85.000, - als voorschot op de schadevergoeding. Hij heeft deze vorderingen daarop gegrond dat hij tijdens zijn werkzaamheden voor Hunter Douglas is blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, te weten organische stoffen en oplosmiddelen, met name anarcoat, thinner en aceton, en dat hij daardoor het ziektebeeld, OPS, heeft ontwikkeld. Hij heeft betoogd dat Hunter Douglas op de voet van art. 7:658 BW gehouden is de uit zijn ziekte voortvloeiende schade te vergoeden nu Hunter Douglas hem niet, althans onvoldoende, heeft beschermd tegen de gevaren van het werken met deze gevaarlijke stoffen.
4. Hunter Douglas heeft verweer gevoerd. Zij heeft ten eerste betwist dat [verweerder] lijdt aan OPS. Zij heeft voorts weliswaar erkend dat [verweerder] heeft gewerkt met organische stoffen en oplosmiddelen maar zij heeft ontkend dat dit heeft geleid tot blootstelling aan deze stoffen in voor de gezondheid gevaarlijke concentraties. Zij heeft daarbij verwezen naar de rapportage van IndusTox die in opdracht van Hunter Douglas een onderzoek heeft verricht naar de blootstelling aan chemische stoffen binnen haar bedrijf, naar de rapportage van de RBGD-Rotterdam van het onderzoek naar de "functiegebonden blootstelling aan vluchtige oplosmiddelcomponenten" bij Hunter Douglas, naar het onderzoeksrapport van PPG Industries Inc. uitgebracht naar aanleiding van de introductie van een nieuwe laksoort, naar de rapportage van de Arbo Unie naar aanleiding van metingen uitgevoerd in het kader van een risico-evaluatie en -inventarisatie, uit welke rapporten zulks naar haar oordeel blijkt. Zij heeft voorts gesteld dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan doordat zij maatregelen heeft getroffen om de veiligheid van haar werknemers zoveel mogelijk te waarborgen.
5. De kantonrechter heeft bij vonnis van 4 mei 2006 overwogen dat als uitgangspunt heeft te gelden dat [verweerder] jarenlang aan voor de gezondheid schadelijke stoffen, te weten oplosmiddelen, is blootgesteld, waarvan bekend is dat deze bij langdurige blootstelling hieraan OPS kunnen veroorzaken. Oordelend dat Hunter Douglas onvoldoende maatregelen heeft getroffen om mogelijke schadelijke gevolgen van blootstelling aan deze schadelijke stoffen tegen te gaan, is de kantonrechter tot de slotsom gekomen dat nu het ziektebeeld van [verweerder] gerelateerd kan worden aan het langdurig omgaan met oplosmiddelen, het causaal verband tussen de blootstelling aan voor de gezondheid schadelijke stoffen en het zich gerealiseerd hebben van dit gevaar moet worden aangenomen. De kantonrechter heeft het gevorderde toegewezen, zij het dat het gevorderde voorschot op € 35.000,- is gesteld.
6. Het hof heeft bij arrest van 25 januari 2008 het vonnis waarvan beroep bekrachtigd, daartoe overwegende als volgt.
Het hof heeft vooropgesteld dat het op grond van artikel 7: 658 lid 2 BW aan de werknemer is om te stellen en zonodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij de vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden en dat indien de werknemer in deze bewijslevering is geslaagd, de werkgever voor die schade aansprakelijk is, tenzij deze slaagt in het bewijs dat hij zijn zorgverplichting als bedoeld in het eerste lid van 7:658 BW is nagekomen. (rov. 3.3)
Het hof is vervolgens tot de slotsom gekomen dat [verweerder] in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die door de blootstelling aan organische stoffen en oplosmiddelen kunnen zijn veroorzaakt. Het heeft daartoe - onder meer - overwogen als volgt. [Verweerder] heeft met verwijzing naar rapporten van het Solvent-team van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten en naar medische literatuur gesteld dat hij een ziektebeeld heeft ontwikkeld dat kan zijn veroorzaakt door de omgang met organische stoffen en oplosmiddelen die hij bij zijn werk diende te gebruiken. Hunter Douglas heeft erkend dat [verweerder] met organische stoffen en oplosmiddelen heeft gewerkt. Hunter Douglas heeft weliswaar ontkend dat dit heeft geleid tot blootstelling aan deze stoffen in voor de gezondheid gevaarlijke concentraties, maar heeft niet weersproken dat bij [verweerder] een zware leverstoornis is vastgesteld die waarschijnlijk te relateren is aan de blootstelling aan oplosmiddelen in het werk. Daarom is niet goed te begrijpen dat Hunter Douglas volhoudt dat geen sprake is geweest van gevaarlijke concentraties. Het Solvent-team, een interdisciplinair team dat bij uitstek deskundig is op het gebied van OPS, heeft het (ook gezien het verloop van de klachten na de beëindiging van de blootstelling) waarschijnlijk geoordeeld dat [verweerder] lijdt aan OPS. Hunter Douglas heeft geen stukken van medische onderzoeken van [verweerder] overgelegd op basis waarvan aan deze diagnose kan worden getwijfeld, hetgeen wel van haar verwacht had kunnen worden nu [verweerder] op verzoek van (de verzekeraar van) Hunter Douglas kennelijk is onderzocht door de medisch adviseur van de verzekeraar van Hunter Douglas aan wie ook alle relevante medische gegevens van [verweerder] zijn toegestuurd. De medisch adviseur heeft rapport uitgebracht dat echter niet door Hunter Douglas - hoewel daartoe uitgenodigd door [verweerder] - in het geding is gebracht. (rov. 3.4 en 3.5.)
Het hof heeft vervolgens - onder verwijzing naar HR 17 november 2000, LJN AA8369), NJ 2001, 596 (Unilever/Dikmans), m.nt. DA - overwogen dat nu [verweerder] in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die door blootstelling aan organische stoffen en oplosmiddelen kunnen zijn veroorzaakt, het door [verweerder] gestelde oorzakelijk verband tussen de blootstelling aan de voor de gezondheid gevaarlijke stoffen en zijn gezondheidsklachten moet worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de (redelijkerwijs noodzakelijke) veiligheidsmaatregelen te treffen. (rov. 3.6.)
Het hof is daarop tot de slotsom gekomen dat Hunter Douglas niet de redelijkerwijs noodzakelijke veiligheidsmaatregelen heeft getroffen. Het heeft in dat verband overwogen dat van Hunter Douglas niet alleen technische maatregelen (afzuiging en paintmasters) mochten worden verwacht maar ook organisatorische maatregelen, zoals voorlichting over risico's, een zindelijke werkwijze (zonder onnodig morsen van verf en zonder op (te) ruime schaal gebruik te maken van oplosmiddel bij het verwijderen van gemorste verf) en het gebruik van beschermingsmiddelen alsmede het houden van toezicht op het gebruik van de juiste beschermingsmiddelen. Het hof heeft geconstateerd dat is gesteld noch gebleken dat dergelijke maatregelen zijn genomen terwijl ook de aanbeveling uit 1992 van IndusTox tot gericht periodiek medisch onderzoek door Hunter Douglas niet is opgevolgd. (rov. 3.8.)
7. Hunter Douglas heeft - tijdig - cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. [Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Beide partijen hebben de zaak schriftelijk toegelicht. Hunter Douglas heeft nog gerepliceerd en [verweerder] heeft gedupliceerd.
De cassatiemiddelen
8. Hunter Douglas draagt twee cassatiemiddelen voor. In haar cassatiedagvaarding betoogt zij ter inleiding op deze twee middelen dat zij gedurende de gehele procedure heeft betwist dat de klachten van [verweerder] te wijten zijn aan OPS en dat causaal verband zou (kunnen) bestaan tussen de klachten van [verweerder] en zijn voor haar verrichte werkzaamheden en dat zij voorts van deze stellingen uitdrukkelijk bewijs heeft aangeboden. In de kern - aldus deze inleiding - gaat het debat in cassatie om de vraag of het hof bij de beoordeling van deze zaak het bewijsaanbod van Hunter Douglas (zonder meer) had mogen passeren.
9. Middel I memoreert dat het hof in rov. 3.5 oordeelt dat [verweerder] in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die door de blootstelling aan organische stoffen en oplosmiddelen kunnen zijn veroorzaakt, dat het hof in rov. 3.6 overweegt dat derhalve het door [verweerder] gestelde oorzakelijk verband tussen de blootstelling aan de voor de gezondheid gevaarlijke stoffen en zijn gezondheidsklachten moet worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten voldoende veiligheidsmaatregelen te treffen, dat het hof in rov. 3.8 oordeelt dat Hunter Douglas onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen en dat het hof aldus in rov. 3.9 tot de slotsom komt dat Hunter Douglas aansprakelijk is voor de schade van [verweerder].
Middel I klaagt vervolgens dat het hof ten onrechte niet is ingegaan op het door Hunter Douglas bij herhaling gedane bewijsaanbod. Daarbij verwijst Hunter Douglas naar passages in de processtukken in eerste instantie en naar het bewijsaanbod in de memorie van grieven onder nr. 86, waar zij aanbiedt al haar stellingen te bewijzen, met alle middelen rechtens, in het bijzonder getuigen en deskundigen en waar zij als te horen getuigen noemt (zonder verdere specificatie) "personeelsleden van Hunter Douglas die bekend zijn met de werksituatie van [verweerder]" en dat als deskundige gehoord kan worden de rapporteur van IndusTox en dat ook een door het hof te benoemen onafhankelijk deskundige kan onderzoeken of [verweerder] aan OPS lijdt. Het middel betoogt - onder verwijzing naar passages in de gedingstukken in eerste aanleg en in appel - dat het hierbij gaat om drie betwistingen met erbij behorende bewijsaanbiedingen in appel (het evengenoemde bewijsaanbod in de memorie van grieven) en in de processtukken in eerste aanleg, te weten: A. de betwisting dat [verweerder] lijdt aan OPS; B. de betwisting dat sprake zou zijn van een schadelijke blootstelling; C. de betwisting dat (zonder meer) zou kunnen worden uitgegaan van de diagnose van het Solvent Team. Het middel komt tot de slotsom dat het hof niet, althans niet zonder meer had mogen voorbijgaan aan het op evenbedoelde punten gedane bewijsaanbod van Hunter Douglas nu deze stellingen en de erop aansluitende bewijsaanbiedingen duidelijk en gespecificeerd genoeg zijn.
Middel II betoogt dat Hunter Douglas steeds ieder verband tussen de door [verweerder] gestelde klachten en de werkzaamheden die hij bij Hunter Douglas verrichtte uitdrukkelijk heeft ontkend en dat daarom onjuist, althans zonder nadere motivering onbegrijpelijk is de overweging van het hof in rov. 3.4 dat Hunter Douglas niet zou hebben weersproken dat bij [verweerder] een zware leverstoornis is vastgesteld "die waarschijnlijk te relateren is aan de blootstelling aan oplosmiddelen in het werk" (cursivering middel).
10. Bij de beoordeling van deze middelen stel ik het volgende voorop. Art. 7:658 BW legt ondubbelzinnig op de werkgever de bewijslast ten aanzien van de nakoming van de op hem rustende zorgverplichting met betrekking tot de veiligheid van de "werkplek". Opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer daargelaten, is de werkgever, aldus het tweede lid van deze bepaling, aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de op hem rustende zorgverplichting is nagekomen die maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Op de werknemer rust derhalve de stelplicht en bewijslast van de "in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade"; de werknemer zal moeten stellen en zonodig bewijzen dat hij de schade die hij op de werkgever wil verhalen, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Maakt de werknemer jegens zijn werkgever aanspraak op schadevergoeding ter zake van een "beroepsziekte", een ziekte die hij stelt te hebben opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden, dan kan zich - anders dan bij de "klassieke" arbeidsongevallen op de werkplek - de moeilijkheid voordoen dat het verband tussen de werkzaamheden en de gestelde schade niet eenvoudig is aan te tonen.
In de jurisprudentie van uw Raad zijn in verband daarmee op het punt van de stelplicht en bewijslast nadere regels ontwikkeld, waarbij is aangesloten bij de vaste jurisprudentie dat in het kader van de betwisting van de stellingen van de werknemer van de werkgever kan worden gevergd dat hij in het algemeen de omstandigheden aangeeft die meer in zijn domein dan in die van de werknemer liggen. Het gaat daarbij om het in dit geding ook door de rechtbank en het hof aangehaalde arrest van 17 november 2000, LJN AA8369, NJ 2001, 596, m.nt. DA (Unilever/Dikmans) en om HR 23 juni 2006, LJN AW6166, NJ 2006, 354 ([.../...]), in welk arrest de in eerstgenoemd arrest gegeven regel nader is gepreciseerd.
11. In eerstgenoemd arrest is voor werknemers die in het kader van hun werkzaamheden zijn blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke stoffen, als regel van bewijslastverdeling aanvaard dat wanneer vaststaat dat een werknemer bij zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke stoffen, het - in beginsel door de werknemer te bewijzen - oorzakelijk verband moet worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, zodat de werkgever dient aan te geven of en zo ja, welke maatregelen hij in dit opzicht heeft getroffen. In het arrest van 23 juni 2006 is deze regel van bewijslastverdeling nader gepreciseerd in dier voege dat is aangegeven dat voor toepassing van deze regel van bewijslastverdeling nodig is dat de werknemer niet alleen stelt en zonodig bewijst dat hij gedurende zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke stoffen, maar ook dat hij stelt en zonodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan een ziekte of aan gezondheidsklachten welke door die blootstelling kunnen zijn veroorzaakt, nu immers de enkele omstandigheid dat een werknemer bij zijn werk is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke stoffen in gevallen als het onderhavige niet de toepassing van die regel van bewijslastverdeling rechtvaardigt.
12. De middelen bestrijden uitsluitend 's hofs oordeel dat [verweerder] in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die kunnen zijn veroorzaakt door de blootstelling in de uitoefening van zijn werkzaamheden aan organische stoffen en oplosmiddelen. De middelen bestrijden - tegen de achtergrond van het hierboven vooropgestelde terecht - niet 's hofs oordeel dat als [verweerder] in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat hij lijdt aan gezondheidklachten die door de blootstelling in het kader van zijn werkzaamheden aan organische stoffen en oplosmiddelen kunnen zijn veroorzaakt (en (tegen)bewijslevering door Hunter Douglas op dat punt niet meer aan de orde is), het door [verweerder] gestelde oorzakelijk verband tussen de blootstelling aan de voor de gezondheid gevaarlijke stoffen en zijn gezondheidsklachten moet worden aangenomen indien Hunter Douglas heeft nagelaten de redelijkerwijs noodzakelijke veiligheidsmaatregelen te nemen en evenmin 's hofs oordeel dat Hunter Douglas heeft nagelaten zodanige veiligheidmaatregelen te nemen.
13. Middel I klaagt, zoals hiervoor reeds aan de orde kwam, dat het hof ten onrechte niet is ingegaan op het door Hunter Douglas bij herhaling gedane bewijsaanbod betreffende A. de betwisting dat [verweerder] lijdt aan OPS, B. de betwisting dat sprake zou zijn van een schadelijke blootstelling, en C. de betwisting dat (zonder meer) zou kunnen worden uitgegaan van de diagnose van het Solvent Team.
Het hof is inderdaad niet met zoveel woorden ingegaan op het door Hunter Douglas gedane aanbod al haar stellingen te bewijzen door alle middelen rechtens en in het bijzonder door getuigen en deskundigen.
Anders dan het middel betoogt, kon het hof evenwel ook zonder meer aan dat bewijsaanbod voorbijgaan. Voor zover het gaat om het aanbod van Hunter Douglas haar stellingen te bewijzen door deskundigen, ziet het middel eraan voorbij dat het volgens vaste rechtspraak aan het oordeel van de feitenrechter is overgelaten om een (nader) deskundigenbericht te gelasten. In cassatie kan dan ook niet met vrucht worden geklaagd over het passeren van een verzoek om deskundigen te benoemen of van een aanbod om deskundigen te doen horen. Ik volsta hier met een verwijzing naar Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen van het Nederlands Burgerlijk Procesrecht, 2009, nr. 92.
Het middel ziet bovenal eraan voorbij dat een aanbod tot het leveren van (tegen)bewijs, ook in hoger beroep, slechts kan worden gehonoreerd ingeval de gestelde feiten, mede in het licht van het reeds aanwezige bewijsmateriaal, voldoende gemotiveerd zijn betwist. Zie W.D.H. Asser, Bewijslastverdeling, 2004, p. 113 met verwijzing naar HR 14 november 2003, LJN AK4841, NJ 2005, 269, m.nt. DA onder NJ 2005, 270. In 's hofs hiervoor onder 6 samengevat weergegeven rov. 3.4 en 3.5 ligt het oordeel besloten dat Hunter Douglas de gemotiveerde stellingen van [verweerder] dat hij een ziektebeeld heeft ontwikkeld dat - kort samengevat - kan zijn veroorzaakt door de omgang in het kader van zijn werkzaamheden met organische stoffen en oplosmiddelen, mede in het licht van het aanwezige bewijsmateriaal en de vaststaande feiten en de erkenning van Hunter Douglas dat [verweerder] met organische stoffen en oplosmiddelen heeft gewerkt, onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. In rov. 3.4 overweegt het hof immers dat niet goed is te begrijpen dat Hunter Douglas volhoudt dat geen sprake is geweest van gevaarlijke concentraties. Dat oordeel grondt het hof op zijn vaststelling dat Hunter Douglas heeft erkend dat [verweerder] met organische stoffen en oplosmiddelen heeft gewerkt en dat niet is betwist dat bij [verweerder] een zware leverstoornis is vastgesteld die "waarschijnlijk te relateren is aan de blootstelling aan oplosmiddelen in het werk", waarmee het hof kennelijk bedoelt aan te geven dat niet is betwist dat bij [verweerder] een zware leverstoornis is vastgesteld en dat voorts naar het oordeel van het hof gezien het rapport van het Solvent-team van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, een interdisciplinair team dat bij uitstek deskundig is op het gebied van OPS, waarschijnlijk moet worden geacht dat deze leverstoornis is te relateren aan de blootstelling aan oplosmiddelen in het werk (zodat ook middel II faalt, zoals hierna nog zal worden aangegeven). Het hof overweegt in dat verband voorts nog dat uit de door Hunter Douglas overgelegde rapporten weliswaar niet van overschrijding van de zogenoemde MAC-waarden blijkt, maar dat dit enkele feit onvoldoende is voor de conclusie dat [verweerder] niet aan schadelijke concentraties oplosmiddelen blootgesteld kan zijn geweest, te meer nu het aantal metingen in de relevante periode gering is geweest en het geen persoonsgebonden metingen bij [verweerder] betrof en nu uit de metingen met name blijkt dat bij het dweilen van de vloeren zich piekbelastingen kunnen voordoen en voorts uit het rapport van de Arbo Unie kan worden geconcludeerd dat bij het dweilen van vloeren een gerede kans bestaat op blootstelling boven de MAC-waarden. Het hof overweegt voorts dat het Solvent-team het waarschijnlijk heeft geoordeeld dat [verweerder] lijdt aan OPS en dat Hunter Douglas geen stukken van medische onderzoeken van [verweerder] heeft overgelegd op basis waarvan aan deze diagnose kan worden getwijfeld, hetgeen wel van haar verwacht had kunnen worden
's Hofs oordeel dat Hunter Douglas de gemotiveerde stellingen van [verweerder] dat hij een ziektebeeld heeft ontwikkeld dat - kort samengevat - kan zijn veroorzaakt door de omgang in het kader van zijn werkzaamheden met organische stoffen en oplosmiddelen, onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, acht ik bepaald niet onbegrijpelijk. Het hof is vervolgens - zoals reeds aangegeven - terecht tot de slotsom gekomen dat het door [verweerder] gestelde oorzakelijk verband tussen de blootstelling aan de voor de gezondheid gevaarlijke stoffen en zijn gezondheidsklachten moet worden aangenomen nu Hunter Douglas niet heeft gesteld en evenmin is gebleken dat Hunter Douglas de door het hof redelijkerwijs noodzakelijk geachte veiligheidsmaatregelen heeft genomen (veiligheidsmaatregelen die zouden hebben moeten voorkomen dat [verweerder] in de uitoefening van zijn werkzaamheden werd blootgesteld aan voor zijn gezondheid schadelijke stoffen (stoffen in voor zijn gezondheid schadelijke concentraties)).
De slotsom is dat middel I faalt.
14. Middel II klaagt, zoals gezegd, dat onjuist, althans zonder nadere motivering onbegrijpelijk is de overweging van het hof in rov. 3.4 dat Hunter Douglas niet zou hebben weersproken dat bij [verweerder] een zware leverstoornis is vastgesteld "die waarschijnlijk te relateren is aan de blootstelling aan oplosmiddelen in het werk" (cursivering middel). Het middel verwijst in dit verband naar twee passages in de memorie van grieven, waar Hunter Douglas betoogt dat de blootstelling aan neurotoxische stoffen op de afdeling waar [verweerder] werkte te laag is om voor de gezondheid schadelijke effecten te hebben respectievelijk dat al zouden de klachten van [verweerder] door een arts geobjectiveerd kunnen worden, dat nog ontoereikend is aangezien ook reële gezondheidsklachten allerlei oorzaken kunnen hebben en op zichzelf niets zeggen over een verband met blootstelling aan schadelijke stoffen.
15. Zoals hiervoor bij de bespreking van middel I reeds ter sprake kwam, moet 's hofs gewraakte overweging naar mijn oordeel aldus worden verstaan dat niet is betwist dat bij [verweerder] een zware leverstoornis is vastgesteld en dat voorts naar het oordeel van het hof gezien het rapport van het Solvent-team van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, een interdisciplinair team dat bij uitstek deskundig is op het gebied van OPS, waarschijnlijk moet worden geacht dat deze leverstoornis is te relateren aan de blootstelling aan oplosmiddelen in het werk. Het middel gaat aldus uit van een verkeerde lezing van 's hofs gewraakte overweging en faalt dan ook bij gebrek aan feitelijke grondslag.
Conclusie
Deze strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden