Home

Parket bij de Hoge Raad, 25-06-2010, BM1679, 09/02566

Parket bij de Hoge Raad, 25-06-2010, BM1679, 09/02566

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
25 juni 2010
Datum publicatie
25 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:PHR:2010:BM1679
Formele relaties
Zaaknummer
09/02566
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 1075, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 1062

Inhoudsindicatie

Arbitrage. Tenuitvoerlegging in Nederland van vier Russische arbitrale vonnisssen die door de Russische overheidsrechter zijn vernietigd; niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep in de exequaturprocedure; art. III Verdrag van New York van 10 juni 1958 houdt een afwijkende voorziening in als bedoeld in art. 1075 Rv., die in de weg staat aan overeenkomstige toepassing van art. 985 tot en met 991 Rv.; erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse arbitrale vonnissen mag niet worden onderworpen aan voorwaarden die aanmerkelijk drukkender, of aan gerechtskosten die aanmerkelijk hoger zijn dan die waaraan de erkenning en tenuitvoerlegging van binnenlandse arbitrale vonnissen is onderworpen.

Conclusie

09/02566

Mr L. Strikwerda

Parket, 9 april 2010

conclusie inzake

OAO Rosneft

tegen

Yukos Capital S.A.R.L.

Edelhoogachtbaar College,

1. In deze zaak verzoekt thans verweerster in cassatie, hierna: Yukos Capital, een vennootschap naar het recht van Luxemburg, gevestigd te Luxemburg, op de voet van art. 1075 Rv krachtens het Verdrag nopens de erkenning en de tenuitvoerlegging van in het buitenland gewezen scheidsrechtelijke uitspraken, New York, 10 juni 1958, Trb. 1958, 145, hierna: het Verdrag van New York, verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van een viertal in de Russische Federatie door het 'International Court of Commercial Arbitration' te Moskou gewezen arbitrale vonnissen d.d. 19 september 2006. Bij deze vonnissen is beslist dat (een rechtsvoorgangster van) thans verzoekster tot cassatie, hierna: Rosneft, een rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie, gevestigd te Moskou, aan Yukos Capital in totaal circa 13 miljard roebel (exclusief rente en kosten) dient te voldoen.

2. Rosneft verweert zich tegen het verzoek van Yukos Capital. Zij stelt zich op het standpunt dat uit art. V lid 1, aanhef en onder e, van het Verdrag van New York voortvloeit dat het verzoek moet worden afgewezen, aangezien de Moskouse burgerlijke rechter bij (tevergeefs in hoger beroep en in cassatie bestreden) vonnissen van 18 mei 2007 en 23 mei 2007 de arbitrale vonnissen heeft vernietigd, welke beslissingen van de Moskouse burgerlijke rechter de exequaturrechter onder genoemde verdragsbepaling zonder meer dient te erkennen.

3. Yukos Capital bestrijdt het standpunt van Rosneft. Volgens Yukos Capital staat aan toewijzing van haar verzoek niet in de weg dat de Moskouse burgerlijke rechter de arbitrale vonnissen heeft vernietigd, aangezien de vernietigingsbeslissingen in Nederland niet kunnen worden erkend omdat zij - kort gezegd - het resultaat zijn van rechtspraak die als partijdig en niet onafhankelijk moet worden aangemerkt.

4. In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam Rosneft in het gelijk gesteld en het verzoek van Yukos Capital bij beschikking van 28 februari 2008 afgewezen.

5. Op het hoger beroep van Yukos Capital heeft het gerechtshof te Amsterdam bij beschikking van 28 april 2009 de beschikking van de voorzieningenrechter evenwel vernietigd en, opnieuw recht doende, Yukos Capital verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van de arbitrale vonnissen. Naar het oordeel van het hof verplicht het Verdrag van New York de Nederlandse exequaturrechter niet de beslissingen van de Russische burgerlijke rechter tot vernietiging van de arbitrale vonnissen zonder meer te erkennen en beslist het commune internationaal privaatrecht over de vraag of de beslissingen kunnen worden erkend (r.o. 3.4). Volgens de regels van het commune internationaal privaatrecht kunnen de beslissingen van de Russische burgerlijke rechter naar 's hofs oordeel niet worden erkend omdat aangenomen moet worden dat die beslissingen het resultaat zijn van rechtspraak die als partijdig en afhankelijk moet worden gekwalificeerd (r.o. 3.10).

6. Rosneft is tegen de beschikking van het hof in cassatie gekomen met een uit vier onderdelen opgebouwd middel.

7. Yukos Capital heeft een verweerschrift in cassatie ingediend. Zij heeft bij dit verweerschrift geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van Rosneft in haar cassatieberoep, althans tot verwerping ervan. Voorts heeft Yukos Capital van haar kant voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld met één middel.

8. Rosneft heeft een verweerschrift tegen het beroep op niet-ontvankelijkheid alsmede tegen het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingediend en daarbij geconcludeerd tot verwerping van het door Yukos Capital gedane beroep op niet-ontvankelijkheid alsmede van haar voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep.

9. Rosneft heeft voorts nog bij incidenteel verzoekschrift tot zekerheidstelling de Hoge Raad verzocht om aan de uitvoerbaarheid bij voorraad van de in cassatie bestreden beschikking van het gerechtshof te Amsterdam de voorwaarde te verbinden dat Yukos Capital zekerheid stelt aan Rosneft. Bij een mede door de advocaat van Yukos Capital voor consent ondertekende brief van 7 april 2010 heeft de advocaat van Rosneft de Hoge Raad meegedeeld dat Rosneft haar incidentele verzoek tot zekerheidstelling intrekt.

Ontvankelijkheid van het principaal beroep

10. Yukos Capital voert aan dat Rosneft in haar (principaal) cassatieberoep niet kan worden ontvangen. Yukos Capital beroept zich daartoe op art. III van het Verdrag van New York. De tweede zin van dit artikel luidt in de (authentieke) Engelse tekst:

"There shall not be imposed substantially more onerous conditions or higher fees or charges on the recognition or enforcement of arbitral awards to which this Convention applies than are imposed on the recognition or enforcement of domestic arbitral awards."

Yukos Capital stelt zich op het standpunt dat, nu uit art. 1062 lid 4 jo. art. 1064 lid 1 Rv volgt dat tegen de verlening van verlof tot tenuitvoerlegging van een Nederlands arbitraal vonnis geen hoger beroep of beroep in cassatie openstaat, op grond van art. III van het Verdrag van New York hetzelfde dient te gelden met betrekking tot de verlening van verlof tot tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis waarop het Verdrag van New York van toepassing is. Hoger beroep en beroep in cassatie staan, net als bij beslissingen op een verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging van een Nederlands arbitraal vonnis, slechts open tegen afwijzende beslissingen op het verzoek, aldus Yukos Capital.

11. Rosneft bestrijdt dit standpunt van Yukos Capital. Zij voert aan dat de Nederlandse wetgever in art. 1075 jo. art. 989 en 990 Rv expliciet heeft voorzien in de mogelijkheid van hoger beroep en beroep in cassatie tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter op een verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging van een vreemd arbitraal vonnis krachtens het Verdrag van New York. Bovendien vereist art. III van het Verdrag van New York volgens Rosneft niet dat lidstaten voor de procedure tot tenuitvoerlegging van buitenlandse arbitrale vonnissen identieke regels hanteren als voor de tenuitvoerlegging van nationale arbitrale vonnissen, en behoren procedureregels omtrent het instellen van rechtsmiddelen niet tot de categorie 'substantially more onerous conditions' als bedoeld in art. III. In ieder geval is, zo stelt Rosneft, de procedure voor buitenlandse arbitrale vonnissen niet 'substantially more onerous' dan de procedure voor Nederlandse arbitrale vonnissen. Ten slotte voert Rosneft aan dat toepassing van het 'asymmetrische' rechtsmiddelenverbod van de artt. 1062-1064 Rv op buitenlandse arbitrale uitspraken onder het Verdrag van New York in strijd is met de eisen van een goede procesorde en in het bijzonder met het door art. 6 EVRM gewaarborgde beginsel van 'equality of arms'.

12. Naar mijn oordeel is het standpunt van Yukos Capital juist en kan Rosneft ingevolge art. III van het Verdrag van New York in verbinding met art. art. 1062 lid 4 jo. art. 1064 lid 1 Rv in haar cassatieberoep niet worden ontvangen. Ik licht dit als volgt toe.

13. De ontstaansgeschiedenis van art. III van het Verdrag van New York werpt niet een helder licht op de precieze strekking en betekenis van het artikel. Zie over de ontstaansgeschiedenis A.J. van den Berg, The New York Arbitration Convention of 1968, diss. 1981, blz. 234-236. Zoveel is echter zeker dat naar de bedoeling van de verdragsopstellers art. III ertoe strekt te verzekeren dat arbitrale vonnissen onder het verdrag ten uitvoer kunnen worden gelegd met toepassing van een eenvoudige en snelle procedure die in elk geval niet bezwaarlijker mag zijn dan de exequaturprocedure voor binnenlandse arbitrale vonnissen. Vgl. Van den Berg, a.w., blz. 236. In dit licht kan er bovendien geen twijfel over bestaan dat de 'conditions' waarop art. III ziet, niet betrekking hebben op de materiële voorwaarden voor erkenning en tenuitvoerlegging - die worden uitsluitend bepaald door het verdrag zelf - maar betrekking hebben op procedurele voorschriften. Vgl. Van den Berg, a.w., blz. 239; D. di Pietro and M. Platte, Enforcement of International Arbitration Awards: The New York Convention of 1958, 2001, blz. 128; U. Haas, in: F.B. Weigand (ed.), Practitioner's Handbook on International Arbitration, 2002, blz. 473/474.

14. Aangenomen wordt dat aan de toevoeging dat de 'conditions' niet 'substantially more onerous' mogen zijn, geen bijzondere betekenis toekomt. Het gaat erom dat de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse arbitrale vonnissen niet wordt onderworpen aan voorwaarden die drukkender, of aan gerechtskosten die hoger zijn dan die waaraan de erkenning en tenuitvoerlegging van binnenlandse arbitrale vonnissen is onderworpen. Vgl. E. Onyema, Formalities of the Enforcement Procedure (Articles III and IV), in: E. Gaillard and D. di Pietro (ed.), Enforcement of Arbitration Agreements and International Arbitral Awards, 2008, blz. 604.

15. De erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis waarop het Verdrag van New York van toepassing is, wordt ontegenzeggelijk aan 'more onerous conditions or higher fees or charges' onderworpen indien, anders dan in een procedure tot het verkrijgen van een verlof tot tenuitvoerlegging van een in Nederland gewezen arbitraal vonnis, hoger beroep en beroep in cassatie openstaan tegen een verlof tot tenuitvoerlegging. Hoger beroep en beroep in cassatie brengen immers extra kosten met zich mee en leiden tot verlenging van de procedure, waardoor de exequaturprocedure voor buitenlandse arbitrale vonnissen bezwaarlijker is dan de exequaturprocedure voor binnenlandse arbitrale vonnissen. Vgl. J.Ph. de Korte, Welke consequenties heeft het discriminatieverbod van artikel III van het Verdrag van New York voor de Nederlandse exequaturprocedure?, TvA 2007, 3, blz. 7-11; H.J. Snijders, Nederlands Arbitragerecht, 2007, blz. 354/355; dez., in: Kluwers Burgerlijke Rechtsvordering, losbl., Art. 1075, aant. 2.

16. De conclusie moet dan ook zijn dat uit art. III van het Verdrag van New York gelezen in samenhang met art. 1062 lid 4 jo. art. 1064 lid 1 Rv volgt dat tegen de beschikking van het hof, waarbij, met vernietiging van de afwijzende beschikking van de voorzieningenrechter, alsnog verlof tot tenuitvoerlegging van de Russische arbitrale vonnissen is verleend, in beginsel geen beroep in cassatie openstaat en dat Rosneft derhalve in haar cassatieberoep niet kan worden ontvangen. In beginsel, omdat het cassatieverbod onder bepaalde omstandigheden kan worden doorbroken.

17. Volgens vaste rechtspraak kan een rechtsmiddelenverbod als het onderhavige worden doorbroken in gevallen waarin de rechter de relevante wetsbepalingen ten onrechte heeft toegepast, buiten toepassing heeft gelaten of buiten het toepassingsgebied daarvan is getreden, dan wel zodanige essentiële vormen niet in acht heeft genomen (lees: een zo fundamenteel beginsel van behoorlijke rechtspleging heeft geschonden), dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet meer kan worden gesproken. Vgl. I.F. Dam, Doorbreking van wettelijke appel- en cassatieverboden, TCR 1994, blz. 25 e.v., en Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 203, telkens met rechtspraakgegevens. Zie voorts specifiek over het doorbreken van het rechtsmiddelenverbod van art. 1062 lid 4 jo. art. 1064 lid 1 Rv Hof Amsterdam 27 augustus 1998, TvA 2000, blz. 170 e.v., nt. W.D.H. Asser.

18. Voor de ontvankelijkheid van het cassatieberoep in weerwil van het rechtsmiddelenverbod is voldoende dat wordt gesteld dat zich een doorbrekingsgrond voordoet. Komt vervolgens vast te staan dat de gestelde grond niet aanwezig is, dan leidt dit tot verwerping van het cassatieberoep. Zie bijv. HR 15 november 1991, NJ 1992, 119.

19. Rosneft heeft niet gesteld dat zich in het onderhavige geval gronden voordoen die doorbreking van het cassatieverbod kunnen rechtvaardigen. De door Rosneft aangevoerde cassatieklachten impliceren ook niet het bestaan van een doorbrekingsgrond. De aangevoerde klachten komen erop neer dat verdrags- en wetsbepalingen door het hof verkeerd zijn toegepast, doch houden niet in dat het hof verdrags- of wetsbepalingen ten onrechte heeft toegepast of buiten het toepassingsgebied daarvan is getreden.

20. Evenmin houden de door Rosneft aangevoerde cassatieklachten in dat het hof een zo fundamenteel beginsel van behoorlijke rechtspleging heeft geschonden, dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet meer kan worden gesproken. Weliswaar verwijt Rosneft in de toelichting op de klacht onder E bij middelonderdeel I (verzoekschrift tot cassatie, onder 73) het hof partijen te hebben "overvallen" met zijn beslissing dat aan de hand van het commune internationaal privaatrecht moet worden beoordeeld of een vernietigingsvonnis van de bevoegde autoriteit kan worden erkend, maar Rosneft voert niet aan - ook niet in haar verweerschrift tegen het beroep op niet-ontvankelijkheid - dat het hof door het gewraakte verzuim een zo fundamenteel beginsel van behoorlijke rechtspleging zou hebben geschonden, dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet meer kan worden gesproken.

21. De gronden waarop Rosneft het beroep van Yukos Capital op niet-ontvankelijkheid van het principaal cassatieberoep bestrijdt, zijn naar mijn oordeel ondeugdelijk. Voor zover dit niet reeds volgt uit hetgeen zojuist is overwogen, teken ik nog het volgende aan.

22. Rosneft heeft gewezen op art. 1075 Rv, waarin de artt. 985 t/m 991 Rv betreffende de formaliteiten vereist voor tenuitvoerlegging van in vreemde Staten totstandgekomen executoriale titels van overeenkomstige toepassing worden verklaard. Art. 989 en art. 990 Rv openen de mogelijkheid van hoger beroep respectievelijk beroep in cassatie tegen een toewijzende exequaturbeschikking. Rosneft betoogt dat noch in art. 1075 Rv, noch in de artt. 989 en 990 Rv melding wordt gemaakt van een beperking van de mogelijkheid van hoger beroep of beroep in cassatie, zodat van een rechtsmiddelenverbod geen sprake is.

23. Dit betoog faalt m.i. Miskend wordt dat de artt. 985 t/m 991 Rv door art. 1075 Rv slechts van overeenkomstige toepassing worden verklaard voor zover het toepasselijke verdrag geen afwijkende voorzieningen inhoudt. Het hier toepasselijke Verdrag van New York houdt ingevolge art. III, gelezen in samenhang met de regeling van de procedure tot tenuitvoerlegging van nationale arbitrale vonnissen - meer bepaald art. 1062 lid 4 en art. 1064 lid 1 Rv - met betrekking tot de mogelijkheid van hoger beroep en beroep in cassatie een afwijkende voorziening in.

24. Voorts heeft Rosneft aangevoerd dat bij nationale arbitrale vonnissen na exequaturverlening nog het rechtsmiddel van vernietiging of herroeping van het arbitrale vonnis openstaat, hetgeen consequenties kan hebben voor het verleende verlof tot tenuitvoerlegging. Een dergelijke mogelijkheid ontbreekt volgens Rosneft ten aanzien van buitenlandse arbitrale vonnissen. Het openstellen van beroep in cassatie tegen de verlening van een exequatur op een buitenlands arbitraal vonnis zou dit nadelige verschil slechts compenseren, zodat van een 'more onerous condition' geen sprake is.

25. Ook dit betoog kan niet overtuigen. Of en wanneer tegen een buitenlands arbitraal vonnis het rechtsmiddel van vernietiging of herroeping kan worden ingesteld, wordt niet bepaald door het recht van het land waar verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis wordt verzocht, maar wordt, nu de bevoegdheid om kennis te nemen van een vordering tot vernietiging of herroeping van een arbitraal vonnis onder het Verdrag van New York exclusief berust bij de autoriteiten van het land waar het arbitrale vonnis is gewezen (vgl. Van den Berg, a.w., blz. 20 en 350), bepaald door het recht van het land waar het arbitrale vonnis is gewezen. Het spreekt dan ook vanzelf dat de procedure ex art. 1075 Rv tot verkrijging van verlof tot tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis in Nederland niet de mogelijkheid kent om na exequaturverlening nog het rechtsmiddel van vernietiging of herroeping van het arbitrale vonnis in te stellen. Het ontbreken van deze mogelijkheid kan daarom geen reden zijn om in weerwil van het discriminatieverbod van art. III van het Verdrag van New York hoger beroep en beroep in cassatie toe te laten tegen de verlening van een exequatur op een buitenlands arbitraal vonnis.

26. Ten slotte heeft Rosneft aangevoerd dat toepassing van het 'asymmetrische' rechtsmiddelenverbod van art. 1062 lid 4 jo. art. 1064 lid 1 Rv op buitenlandse arbitrale uitspraken onder het Verdrag van New York in strijd is met een goede procesorde en in het bijzonder met het door art. 6 EVRM gewaarborgde beginsel van 'equality of arms'.

27. Het rechtsmiddelenverbod van art. 1062 lid 4 jo. art. 1064 lid 1 Rv is 'asymmetrisch' omdat met betrekking tot het instellen van hoger beroep en van beroep in cassatie verschil wordt gemaakt tussen afwijzende en toewijzende beschikkingen op het exequaturverzoek. De verzoeker kan bij afwijzing van het verzoek het rechtsmiddel van hoger beroep dan wel beroep in cassatie tegen de beschikking aanwenden, terwijl bij toewijzing van het verzoek aan de wederpartij de mogelijkheid tot het aanwenden van deze rechtsmiddelen wordt onthouden.

28. Ervan uitgaande dat een procedure tot het verlenen van een verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis moet worden aangemerkt als een procedure waarin burgerlijke rechten en verplichtingen worden vastgesteld in de zin van art. 6 EVRM (zie over dit begrip o.a. M.L.M.M. Viering, Het toepassingsgebied van artikel 6 EVRM, 1994, blz. 51 e.v.; P. Smits, Artikel 6 EVRM en de civiele procedure, 2008, blz. 39-44; A.W. Heringa, in: EVRM R&C Art. 6, aant. 3.6.3), rijst de vraag of de 'asymmetrie' in het rechtsmiddelenverbod de wederpartij ten opzichte van de verzoeker van het exequatur in een zodanig nadelige positie plaatst dat van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM geen sprake is.

29. Voor de beantwoording van deze vraag is beslissend of in de procedure ex art. 1062 e.v. Rv de middelen waarover de verzoeker kan beschikken om het door hem gewenste verlof tot tenuitvoerlegging te verkrijgen in vergelijking met de middelen waarover de wederpartij kan beschikken om het verlenen van het verlof af te wenden niet zodanig verschillen dat de ene partij substantieel wordt benadeeld ten opzichte van de andere partij (EHRM 27 oktober 1993, Dombo, NJ 1994, 534 nt. HJS en EJD). Zie nader Smits, a.w., blz. 124-127; J. van der Velde, in: EVRM R&C, Art. 6, aant. 3.6.4.3.

30. Daarvan is in de procedure ex art. 1062 e.v. Rv naar mijn oordeel geen sprake. Weliswaar heeft de wederpartij van de verzoeker van het exequatur geen recht om hoger beroep of beroep in cassatie in te stellen tegen een beschikking waarbij het verlof tot tenuitvoerlegging is verleend, terwijl de verzoeker wel recht heeft om hoger beroep of beroep in cassatie in te stellen tegen een beschikking waarbij het verlof tot tenuitvoerlegging is geweigerd, maar deze 'asymmetrie' wordt door art. 1064 lid 3 Rv voor een belangrijk gedeelte recht getrokken. Art. 1064 lid 3 Rv biedt de wederpartij immers de mogelijkheid om, nadat verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis reeds is verleend, ook al is de termijn voor het instellen van een vordering tot vernietiging van het arbitrale vonnis inmiddels reeds verstreken, alsnog binnen drie maanden na betekening van het arbitrale vonnis, voorzien van het verlof tot tenuitvoerlegging, een vordering tot vernietiging in te stellen, en aldus, nu vernietiging van het arbitrale vonnis van rechtswege die van het verlof tot tenuitvoerlegging met zich meebrengt (art. 1062 lid 4 Rv), indirect op te komen tegen de beschikking waarbij het verlof tot tenuitvoerlegging is verleend. Vgl. De Korte, a.w., blz. 9.

31. Gelet op de voorziening van art. 1064 lid 3 Rv kan m.i. niet worden gesproken van een substantiële benadeling van de partij tegen wie het verlof tot tenuitvoerlegging wordt verzocht ten opzichte van de verzoekende partij. Het rechtsmiddelenverbod van art. 1062 lid 4 jo. art. 1064 lid 1 Rv is daarom naar mijn oordeel, in ieder geval wanneer het gaat om een procedure waarin verlof tot tenuitvoerlegging van een binnenlands arbitraal vonnis wordt verzocht, niet in strijd te achten met het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht van 'equality of arms'.

32. Geldt hetzelfde wanneer krachtens art. III van het Verdrag van New York aan het rechtsmiddelenverbod van art. 1062 lid 4 jo. art. 1064 lid 1 Rv gevolg wordt gegeven in een geval waarin op de voet van art. 1075 Rv verlof tot tenuitvoerlegging wordt verzocht van een buitenlands arbitraal vonnis? Het komt mij voor dat in dit verband onderscheid moet worden gemaakt tussen de gevallen waarin het rechtsmiddel van vernietiging of herroeping reeds is aangewend bij de bevoegde autoriteit in het land waar het arbitrale vonnis is gewezen, en gevallen waarin dit niet is gebeurd.

33. In de eerstbedoelde gevallen (het rechtsmiddel van vernietiging of herroeping is reeds aangewend) is er geen grond om het rechtsmiddelenverbod van art. 1062 lid 4 jo. art. 1064 lid 1 Rv in strijd te achten met art. 6 EVRM. De partij tegen wie het verlof tot tenuitvoerlegging wordt verzocht, heeft het hem ten dienste staande rechtsmiddel om - indirect - het verzochte verlof tot tenuitvoerlegging af te wenden, reeds benut.

34. In de laatstbedoelde gevallen (het rechtsmiddel van vernietiging of herroeping is niet aangewend) hangt het antwoord op de vraag of het rechtsmiddelenverbod van art. 1062 lid 4 jo. art. 1064 lid 1 Rv in overeenstemming kan worden geacht met art. 6 EVRM naar mijn oordeel af van het antwoord op de vraag of het recht van het land waar het arbitrale vonnis is gewezen een met art. 1064 lid 3 Rv vergelijkbare voorziening kent op grond waarvan na exequaturverlening (in het binnenland of in het buitenland) alsnog het rechtsmiddel van vernietiging of herroeping van het arbitrale vonnis kan worden ingesteld. Bestaat deze mogelijkheid, dan kan m.i., evenals in nationale gevallen, toepassing van het rechtsmiddelenverbod van art. 1062 lid 4 jo. art. 1064 lid 1 Rv de toets aan art. 6 EVRM doorstaan. Bestaat de mogelijkheid niet, dan is denkbaar dat toepassing van het nationale rechtsmiddelenverbod in een procedure waarin op de voet van art. 1075 Rv op een buitenlands arbitraal vonnis waarop het Verdrag van New York van toepassing is, in strijd met art. 6 EVRM moet worden geoordeeld.

35. In het onderhavige geval heeft Rosneft reeds in de Russische Federatie, het land waar de arbitrale vonnissen zijn gewezen, gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bij de burgerlijke rechter een vordering tot vernietiging van de arbitrale vonnissen in te stellen. Gelet op het vorenstaande brengt dit mee dat toepassing van het rechtsmiddelenverbod van art. 1062 lid 4 jo. art. 1064 lid 1 Rv in deze zaak naar mijn oordeel de toets aan art. 6 EVRM kan doorstaan.

36. De slotsom is dat Rosneft ingevolge art. III van het Verdrag van New York in verbinding met art. art. 1062 lid 4 jo. art. 1064 lid 1 Rv in haar cassatieberoep niet kan worden ontvangen.

Het incidenteel beroep

37. Nu Rosneft in het principaal cassatieberoep niet kan worden ontvangen, blijft het voorwaardelijk ingestelde incidentele cassatieberoep buiten behandeling.

Conclusie

De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van Rosneft in het principaal cassatieberoep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,