Home

Parket bij de Hoge Raad, 24-09-2010, BM7671, 09/01628

Parket bij de Hoge Raad, 24-09-2010, BM7671, 09/01628

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
24 september 2010
Datum publicatie
24 september 2010
ECLI
ECLI:NL:PHR:2010:BM7671
Formele relaties
Zaaknummer
09/01628
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 37, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 133

Inhoudsindicatie

Onrechtmatige daad. Procesrecht. Schorsende werking wrakingsincident ex art. 37 lid 5 Rv. Verval van recht als bedoeld in art. 133 lid 4 Rv. Verzuim van grieven te dienen - waarvoor partij peremptoir stond - niet gerechtvaardigd door wrakingsverzoek.

Conclusie

Zaaknr. 09/01628

Mr. P. Vlas

Zitting 11 juni 2010

Conclusie inzake:

[Eiseres]

tegen

[Verweerder]

(niet verschenen)

In dit cassatieberoep gaat het uitsluitend om de procesrechtelijke vraag of het ter rolzitting indienen van een wrakingsverzoek in de weg staat aan het op diezelfde rolzitting verlenen van akte niet-dienen van grieven (hetgeen leidt tot niet-ontvankelijkheid).

1. Procesverloop

1.1 Wat de feiten van de zaak betreft, kan worden volstaan met te verwijzen naar het vonnis van de rechtbank Groningen van 5 december 2007 (rov. 2.1 t/m 2.8). Kort samengevat is tussen partijen in geschil of eiseres tot cassatie (hierna: [eiseres](1)) door in een door RTV-Noord uitgezonden radio-interview verweerder in cassatie (hierna: [verweerder]) ervan te beschuldigen een derde te hebben verkracht, ten opzichte van [verweerder] onrechtmatig heeft gehandeld en, zo ja, of [verweerder] daardoor immateriële schade heeft geleden en, eveneens in het bevestigende geval, wat de omvang van die schade is (zie rov. 4 van het vonnis van de rechtbank).

1.2 Bij inleidende dagvaarding van 18 augustus 2006 heeft [verweerder] [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank Groningen en onder meer gevorderd dat [eiseres], uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 80.000 aan immateriële schadevergoeding althans tot een bedrag waarvan de hoogte door de rechtbank in goede justitie is te bepalen.

1.3 [Eiseres] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

1.4 Bij vonnis van 5 december 2007 heeft de rechtbank [eiseres] veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 20.000 en het meer of anders gevorderde afgewezen.

1.5 Bij exploot van 28 februari 2008 is [eiseres] van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Leeuwarden met dagvaarding van [verweerder] tegen de zitting van 7 mei 2008. [Eiseres] heeft daarbij gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [verweerder] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering althans hem deze zal ontzeggen.

1.6 Bij exploot van anticipatie van 11 maart 2008 heeft [verweerder] de zaak vervroegd aangebracht tegen de zitting van 19 maart 2008.

1.7 Ter rolle van 21 mei 2008 heeft [verweerder] akte gevraagd en verkregen van het niet-dienen van grieven door [eiseres] (zie het arrest van het Hof Leeuwarden van 25 november 2008).

1.8 Eveneens ter rolle van 21 mei 2008 heeft [eiseres] een verzoek tot wraking van alle raadsheren van het hof te Leeuwarden gedaan. Bij beschikking van 17 juli 2008 heeft het hof [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wraking.

1.9 Bij arrest van 25 november 2008 heeft het hof [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep, omdat is komen vast te staan dat [eiseres] geen grieven heeft ontwikkeld tegen het vonnis waarvan beroep en het hof niet is gebleken dat het vonnis in strijd is met de openbare orde.

1.10 [Eiseres] heeft tegen dit arrest (tijdig) beroep in cassatie ingesteld. Tegen [verweerder] is verstek verleend. [Eiseres] heeft haar standpunt schriftelijk toegelicht.

2. Bespreking van de cassatiemiddelen

2.1 Het cassatieberoep bestaat uit twee middelen.

Middel I is gericht tegen de weergave door het hof van het procesverloop in hoger beroep. Het middel klaagt dat het hoger beroep meeromvattend is geweest dan het hof heeft vastgesteld. Volgens het middel heeft het hof ten onrechte niet vermeld in zijn arrest:

- dat de zaak ter rolzitting van 19 maart 2008 daadwerkelijk is uitgeroepen en dat [eiseres] een aanhouding voor memorie van grieven kreeg tot 30 april 2008, welke datum evenwel aanstonds werd gesteld op 14 mei 2008 (cassatiedagvaarding onder 1.3);

- dat op deze zaak nog het 'oude' (tot 1 september 2008 geldende) landelijke rolreglement voor de hoven van toepassing is (cassatiedagvaarding onder 1.4);

- dat uit de brief van 20 maart 2008 blijkt dat [verweerder] tegen de rolzitting van 21 mei 2008 partij-peremptoir voor grieven heeft aangezegd, met gelijktijdige aanzegging van akte niet-dienen en dat een afschrift van deze brief naar (de roladministratie van) het hof is gezonden (cassatiedagvaarding onder 1.5);

- dat op de rolzitting van 21 mei 2008 [eiseres] een verzoek tot wraking heeft ingediend, waarna op de rolzitting van 4 juni 2008 [verweerder] een incidentele conclusie van antwoord op het wrakingsverzoek heeft genomen en de wrakingskamer op dit verzoek heeft beslist (cassatiedagvaarding onder 1.6).

2.2 Over dit middel merk ik op dat het hof in zijn beschikking van 17 juli 2008 inzake het wrakingsverzoek, waarnaar wordt verwezen in het in cassatie bestreden arrest van 25 november 2008, onder het kopje 'Het verloop van de procedure' de relevante procesrechtelijke rolhandelingen heeft weergegeven. Het hof is niet gehouden in het bestreden arrest óók de door het middel genoemde punten weer te geven. Het middel klaagt niet dat (en waarom) in het licht van de in het middel opgesomde punten, het oordeel van het hof onjuist of onbegrijpelijk is. Een (nadere) toelichting ontbreekt op dit punt, zodat het middel moet falen.

2.3 Middel II klaagt erover dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat is komen vast te staan dat [eiseres] geen grieven heeft ontwikkeld tegen het vonnis waarvan beroep en dat het hof derhalve ten onrechte [eiseres] niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar hoger beroep (cassatiedagvaarding onder 2.1 en 2.10). Het middel betoogt dat het ingediende verzoek tot wraking als incidentele vordering de behandeling van de hoofdzaak schorste, zodat - nadat de wrakingskamer op het verzoek had beslist - de hoofdzaak weer op de rol diende terug te komen voor voortprocederen (cassatiedagvaarding onder 2.8). Volgens het middel heeft het hof ten onrechte verzuimd aan partijen mededeling te doen van de dag waarop de zaak weer op de rol zou komen. Het hof heeft ten onrechte de strekking van de wrakingsmemorie niet onderkend, nu toch art. 4.1 van het destijds geldende rolreglement voor de hoven een wrakingsverzoek in de vorm van een reguliere memorie toelaat, welke memorie in dit geval op de voor die memorie nader bepaalde dag onder partij-peremptoirstelling en aanzegging van akte niet-dienen is genomen (op 21 mei 2008), en derhalve tot aanhouding van de hoofdzaak aanleiding gaf resp. diende te geven, gelet op het bepaalde in art. 209 Rv. eerste volzin (cassatiedagvaarding onder 2.9).

2.4 Bij de beoordeling van dit middel stel ik het volgende voorop. De rolbeslissing van 21 mei 2008 - te weten de verlening van de door [verweerder] verzochte akte van niet-dienen van grieven - dient te worden aangemerkt als een arrest, nu een dergelijke beslissing ingrijpt in de rechten en belangen van partijen. Anders dan tegen 'echte' rolbeschikkingen, staan tegen rolbeslissingen als de onderhavige de gewone rechtsmiddelen open (zie bijvoorbeeld HR 10 februari 2006, LJN AU6519, NJ 2006, 405 m.nt. G.R. Rutgers, rov. 4.2 en de conclusie vóór dit arrest van A-G Wesseling-van Gent onder 2.9 en 2.10). Dit betekent dat het cassatieberoep zich tevens dient te richten tegen genoemde rolbeslissing (vgl. HR 8 oktober 1999, LJN ZC2983, NJ 1999, 757, rov. 3.2). Hoewel in de cassatiedagvaarding niet expliciet wordt vermeld dat het cassatieberoep zich (ook) richt tegen de (in het bestreden arrest geïncorporeerde) rolbeslissing van 21 mei 2008, ben ik van mening dat toch voldoende duidelijk uit het middel blijkt dat het beroep ook daartegen is gericht (vgl. Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 139, p. 297).

2.5 Hiervan uitgaande kan over het middel het volgende worden opgemerkt. De vaststelling van de in art. 133 Rv. genoemde termijnen is geüniformeerd in rolreglementen. Het in deze zaak van toepassing zijnde rolreglement, waarnaar het middel verwijst, is het rolreglement voor het gerechtshof te Leeuwarden, zoals gebaseerd op het 'Uniform Rolreglement gerechtshoven voor het procederen in civiele zaken' dat van 1 juli 2006 tot 1 september 2008 heeft gegolden (zie Staatscourant 2 juni 2006, nr. 106, p. 17). Voor zover van belang is hierin het volgende bepaald:

'3.7. Partij-peremptoir (PP) dient uiterlijk twee weken vóór de rolzitting schriftelijk aan de wederpartij te worden aangezegd, met afschrift daarvan aan de rolraadsheer.

(...)

3.9. Akte van niet-dienen kan op verzoek van een partij worden verleend indien de wederpartij die peremptoir staat, in verzuim is een memorie te nemen of akte te verzoeken, mits dit ten minste twee weken vóór de rolzitting schriftelijk aan de wederpartij is aangezegd, met afschrift aan de rolraadsheer.

(...)

4.1. De partij die een incident wil opwerpen kan zulks doen in de appèldagvaarding, bij afzonderlijke incidentele memorie of bij een reguliere memorie. In het laatste geval dient in het opschrift uitdrukkelijk kenbaar te worden gemaakt dat tevens een vordering in een incident wordt ingesteld.

(...)'

2.6 In het middel heeft [eiseres] gesteld dat [verweerder] overeenkomstig art. 3.7 en 3.9 van het rolreglement uiterlijk twee weken vóór de rolzitting van 21 mei 2008 schriftelijk partij-peremptoir aan [eiseres] heeft aangezegd onder gelijktijdige aanzegging van een akte van niet-dienen van grieven, met afschrift daarvan aan de rolraadsheer. Hiervan uitgaande, bestond voor [eiseres] de verplichting om van grieven te dienen, zodat het hof in beginsel bij gebreke daarvan akte van niet-dienen van grieven tegen [eiseres] kon verlenen. De centrale vraag die thans in cassatie moet worden beantwoord, is echter of uit de omstandigheid dat [eiseres] door op de genoemde rolzitting van 21 mei 2008 een wrakingsincident op te werpen in plaats van te dienen van grieven, voortvloeit dat het hof niet tot verlening van akte van niet-dienen van grieven kon overgaan.

2.7 Op grond van art. 37 lid 5 Rv. leidt een wrakingsverzoek tot schorsing van de behandeling van de zaak (bijv. Burgerlijke Rechtsvordering, A. Hammerstein, art. 37, aant. 4; A.I.M. van Mierlo 2010, (T&C Rv), art. 37, aant. 5). Ten gevolge van het wrakingsverzoek van 21 mei 2008 - waardoor de behandeling van de zaak werd 'onderbroken' - stond het de rolraadsheer niet vrij om op diezelfde roldatum akte van niet-dienen te verlenen. De schorsing brengt immers met zich dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden totdat op het wrakingsverzoek is beslist.

2.8 Het bovenstaande leidt ertoe dat middel II naar mijn mening terecht is voorgesteld. De rolbeslissing van 21 mei 2008 en het arrest van 25 november 2008, nu dit op deze rolbeslissing voortbouwt, kunnen niet in stand blijven.

3. Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van de rolbeslissing van 21 mei 2008 en van het arrest van 25 november 2008 en tot terugverwijzing naar het gerechtshof te Leeuwarden.

De Procureur-Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden

A-G

1 In het hierna te noemen arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 25 november 2008 is vermoedelijk per abuis als de naam van thans eiseres tot cassatie vermeld [eiseres], terwijl in de overige gedingstukken steeds wordt gesproken van [eiseres]. Ik neem aan dat laatstgenoemde spelling de juiste is.