Parket bij de Hoge Raad, 04-11-2011, BQ7045, 11/01117
Parket bij de Hoge Raad, 04-11-2011, BQ7045, 11/01117
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 4 november 2011
- Datum publicatie
- 4 november 2011
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2011:BQ7045
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ7045
- Zaaknummer
- 11/01117
Inhoudsindicatie
Cassatie. Wet griffierechten burgerlijke zaken. Beroep op ‘hardheidsclausule’ art. 127a lid 3 in verbinding met art. 409a lid 3 Rv. Cassatieadvocaat wordt geacht op de hoogte te zijn van aan de orde zijnde termijn en verstrekkende gevolgen van overschrijding daarvan. Nochtans toepassing hardheidsclausule. Verwarringwekkende gedragingen en nalatigheden gerechtelijke administratie. Nadelige gevolgen hiervan niet voor rekening rechtzoekende.
Conclusie
11/01117
mr. Keus
Zitting 27 mei 2011
Conclusie inzake:
1. [Eiseres 1]
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Natural Golf Business Events B.V.
eiseressen tot cassatie
tegen
[Verweerster]
verweerster in cassatie
1. Eiseressen hebben bij exploot van 12 januari 2011 beroep in cassatie van het tussen partijen op 12 oktober 2010 onder zaaknummer 200.040.097/01 gewezen arrest van het hof Amsterdam ingesteld. De zaak is op 11 maart 2011 voor de eerste maal ter zitting van de Hoge Raad uitgeroepen.
2. Eiseressen dienden op grond van art. 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken ervoor zorg te dragen dat het door hen verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de eerste uitroeping van de zaak ter terechtzitting op de rekening van de Hoge Raad zou zijn bijgeschreven. Het griffierecht is echter eerst geruime tijd na ommekomst van die termijn, te weten op 23 mei 2011, op de rekening van de Hoge Raad ontvangen.
3. Indien de eisende partij het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, verklaart de Hoge Raad haar op grond van art. 409a lid 2 Rv niet ontvankelijk in haar beroep in cassatie, met haar veroordeling in de kosten. Op grond van art. 409a lid 3 Rv zijn de leden 3 en 4 van art. 127a Rv echter van overeenkomstige toepassing, hetgeen impliceert dat de Hoge Raad art. 409a lid 2 Rv buiten toepassing laat, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepaling, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij de toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4. In een overeenkomstige zaak (zaaknummer 11/01154) heeft mijn ambtgenoot Huydecoper erop gewezen dat het niet wenselijk is dat de Hoge Raad over de ontvankelijkheid in verband met een niet tijdige betaling van griffierecht beslist, zonder dat de betrokken partij uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld zich op de uitzonderingsbepaling van art. 127a lid 3 Rv te beroepen. Om die reden concludeerde hij dat, wanneer wordt geconstateerd dat volgens de administratie van de Hoge Raad het verschuldigde griffierecht niet tijdig dan wel onvolledig is betaald, de betrokken partij op de eerstvolgende rolzitting wordt medegedeeld dat deze situatie zich voordoet en zij in de gelegenheid wordt gesteld om op korte termijn kenbaar te maken of er inderdaad van een verzuim in de betaling sprake is en, zo ja, of zich omstandigheden voordoen die met zich brengen dat toepassing van art. 409a lid 2 Rv tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden. In zaak 11/01154 is die gedragslijn gevolgd en is de betrokken partij ter rolle een termijn gegund van 14 dagen om zich over een en ander uit te laten.
5. Ik concludeer dat de Hoge Raad in de onderhavige zaak een gelijke gedragslijn zal volgen en de zaak zal aanhouden tot de zitting van 10 juni 2011, opdat eiseressen zich nader over de niet-tijdige betaling van het griffierecht en de daaraan te verbinden consequenties kunnen uitlaten.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal