Home

Parket bij de Hoge Raad, 15-01-2013, BY5604, 10/05109

Parket bij de Hoge Raad, 15-01-2013, BY5604, 10/05109

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
15 januari 2013
Datum publicatie
15 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:PHR:2013:BY5604
Formele relaties
Zaaknummer
10/05109

Inhoudsindicatie

Art. 359.3 Sv; volstaan met opgave bewijsmiddelen. Uit verdachtes bekennende verklaringen noch uit de overige gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte het bewezenverklaarde ‘voorhanden hebben van een gasdrukpistool’ tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd. Mede gelet op de kwalificatie moet worden aangenomen dat de vermelding van de woorden ‘tezamen en in vereniging’ in de bewezenverklaring op een kennelijke misslag berust. De HR leest de bewezenverklaring met herstel van deze misslag, waardoor het middel feitelijke grondslag mist.

Conclusie

Nr. 10/05109

Mr. Vellinga

Zitting: 13 november 2012

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens 1. subsidiair "Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden", 3. "Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie" en 4. "Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden. Voorts bevat het arrest enige bijkomende beslissingen, een en ander als in het arrest vermeld.

2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 10/05109, 11/00359 en 11/00493. In al deze zaken zal in vandaag concluderen.

3. Namens verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, twee middelen van cassatie voorgesteld.

4. Het eerste middel betreft feit 1 en klaagt over de verwerping van een verweer.

5. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:

"1 subsidiair

hij op of omstreeks 17 januari 2008 te Alphen aan den Rijn en elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij verdachte en zijn mededaders met dat opzet, [slachtoffer]:

- bij de nek gepakt en/of

- meegetrokken en/of

- in de auto van hem, verdachte, gezet en/of

- meermalen zijn hoofd tussen zijn benen geduwd/gedrukt en/of

- meermalen op/tegen de rug en/of de lende(n) en/of het gezicht geslagen/gestompt en/of een elleboogstoot in/tegen het gezicht gegeven en/of

- de handen vastgebonden en/of

- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het achterhoofd gezet en/of daarbij gezegd "weet je wat dit is?"en/of

- uit de auto gehaald en/of

- op/tegen het lichaam getrapt/geschopt waardoor [slachtoffer] ten val is gekomen en/of

- over de weg gesleept en/of

- terwijl [slachtoffer] op de grond lag op/tegen de benen en/of de rug en/of het lichaam geschopt/getrapt en/of

- de woorden toegevoegd "je weet zeker niet met wie je te maken hebt, je komt er wel achter" en/of "je gaat betalen anders dump ik je in het kanaal""

6. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:

"De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 5 november 2010 een aantal bewijsverweren gevoerd. Deze verweren, voor zover het hof daarop dient te beslissen, laten zich samenvatten zoals hieronder weergegeven.

De verdachte dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs, omdat:

(...)

f) er overigens ook onvoldoende bewijs is. Zo komen de bandensporen die zijn aangetroffen op de plek waarvan de aangever heeft gezegd dat hij daar uit de auto is gezet, niet overeen met de kenmerken van de banden van de auto van verdachte.

Het Hof overweegt omtrent de verweren als volgt.

(...)

f) Bandensporen

Dat de bandensporen die zijn aangetroffen op de plek waar de aangever zegt uit de auto te zijn gezet niet duidelijk overeenkomen met de banden van de verdachte, wil naar het oordeel van het hof niet zeggen dat dit tot vrijspraak van de verdachte dient te leiden. Niet staat vast dat de aangetroffen bandensporen met de gijzeling te maken hebben.

Voor het overige zijn de bewijsverweren naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. De verweren worden verworpen."

7. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het Hof bij de verwerping van het verweer een verkeerde maatstaf heeft gehanteerd, nu door het Hof ten onrechte de eis wordt gesteld dat de verdachte dient te bewijzen dat de aangetroffen bandensporen niet afkomstig zijn van zijn auto.

8. Het middel berust op een verkeerde lezing van de overweging van het Hof. Het Hof heeft geoordeeld dat niet is vast komen te staan - zoals door de verdediging ook was aangevoerd - dat de aangetroffen bandensporen van verdachtes auto afkomstig zijn, maar dat dit niet wil zeggen dat het feit niet door de verdachte kan zijn gepleegd. In het licht van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is dat oordeel niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.

9. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.

10. Het tweede middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 3 onvoldoende met redenen is omkleed.

11. Het Hof heeft ten laste van verdachte onder 3 bewezenverklaard dat:

"hij op of omstreeks 17 januari 2008 te Alphen aan den Rijn en (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie 1 onder 7°, te weten en een gasdrukpistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen voorhanden heeft gehad."

12. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof het volgende overwogen:

"Daar de verdachte de hem onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft bekend, zal het hof ten aanzien van die feiten volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.

Feit 3

14.

De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 17 april 2008 (p. 3 proces-verbaal)

15.

De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 23 april 2010 (p. 3 proces-verbaal)

(...)"

13. Vorenbedoelde verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 17 april 2008 houdt, voor zover hier van belang, in:

"De voorzitter houdt mij voor dat in de middenconsole van mijn BMW een pistool is aangetroffen. Dat klopt. Ik heb het pistool bij de dump gekocht. Volgens de verkoper mocht je het pistool hebben als je ouder was dan 18 jaar. Als je het pistool niet mag hebben, waarom wordt het pistool dan verkocht door de dump. De voorzitter vraagt mij waarom ik het pistool niet in huis bewaarde. Mijn vader heeft een oorlogsverleden; hij wil zulke dingen niet zien, anders gaat hij weer aan de oorlog denken. De voorzitter vraagt mij of dat komt doordat het op een echt wapen lijkt. Ja. Ik hoor de jongste rechter zeggen dat ik eerder ben veroordeeld voor wapenbezit. Dat kan wel kloppen. Dat ging om een soort klappertjespistool. Ik was toen nog klein."

De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, in:

"Verdachte verklaart voorts dat hij blijft bij zijn bekentenis van feit 3. Op 17 januari 2008 is hij in het bezit geweest van een vuurwapen. Hij verklaart dat hij het wapen in de tenlastegelegde periode altijd in zijn auto bewaarde, welke zich in die periode in Nederland bevond."

14. Art. 359, derde lid, Sv, dat ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijk is, luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."

15. In het licht van de wetsgeschiedenis moet art. 359, derde lid, Sv aldus worden verstaan dat slechts kan worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen indien de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, tenzij sprake is van de aan het slot van die bepaling genoemde gevallen.(1)

16. Nu de verklaringen van de verdachte, zoals hiervoor onder 13 weergegeven, niet alle onderdelen betreffen van het bewezenverklaarde - zij houden immers niet in dat de verdachte erkent het feit tezamen en in vereniging met anderen te hebben gepleegd - is 's Hofs oordeel dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend in de zin van art. 359, derde lid, Sv, onbegrijpelijk. Het middel klaagt daarover terecht.

17. Van belang is nog dat het Hof in de onderhavige zaak weliswaar het medeplegen heeft bewezenverklaard, maar het onder 3 bewezenverklaarde heeft gekwalificeerd als "Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie". Een verbeterde lezing van de bewezenverklaring acht ik echter niet mogelijk nu het Hof ook in de strafmotivering van het medeplegen van het feit uitgaat.

18. Het middel slaagt.

19. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.

20. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft het onder 3 tenlastegelegde en de opgelegde straf en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Vgl. HR 27 september 2011, LJN BR2053, HR 9 juni 2009, LJN BI0541, NJ 2009, 285, HR 26 september 2006, LJN AX5776, NJ 2006, 542, HR 26 juni 2012, LJN BW9200.